zaterdag 21 maart 2015

op verhaal 43


Appelpluk

Het scrotum van zijn vader, dat micro-universum waaruit het snelste zwemmertje was voortgekomen dat in mama’s reeds vier keer op de proef gestelde vulva zijn eerste – en meteen ook laatste – race op leven en dood had gewonnen en op die manier tot zijn bestaan als vijfde telg zou leiden, was natuurlijk zelf ook maar een speelbal van het toeval geweest. Of daarvan een aanhangsel. Een onderdeel. (Gek, zo realiseerde hij zich, dat hem schier compulsief de flauwste woordspelingen voor de geest kwamen wanneer hij aan zijn vaders edele delen dacht, wat hem niet zo vaak overkwam. Maar zo was het, en niet anders.) Evengoed als hijzelf had zijn vader er net zo goed niet kunnen geweest zijn – zoals dat ten andere van iedereen kan worden gezegd. Een in zijn algemeenheid nietszeggende en overbodige waarheid. Want we zijn er nu eenmaal wél.

Hoe heilzaam, dat besef van volstrekte overtolligheid, van werkelijk totale contingentie! En toch, en toch: tegenover de schijnbare willekeur van de bevlekte conceptie staat het denkbeeld dat ons individuele bestaan reeds in al zijn details besloten ligt in de eerste bliksemschicht die het aminozuur in brand stak (of hoe ging dat nu ook alweer precies in die antediluviale wereld), waardoor het kolven- en retortenloze demiurgenexperiment volkomen uit de hand liep. Aarde, Lucht, Vuur en Water (hier in alfabetische volgorde) gingen met elkaar kettingverbindingen aan en het spel van leven en laten leven zat voorgoed op de wagen. Ruimtevaartorganisaties en sterrenkundige instellingen investeren op dit eigenste ogenblik astronomische bedragen om in heel het universum naar sporen van die verbindingen te speuren, ten einde onze ontologische eenzaamheid te lenigen.

Vader was als middelste geboren in een gezin van drie. Vader had twee broers, en zijn jongste zoon, spil van dit relaas, had dus, aan die kant van zijn familie, twee ooms.

Gehad. Een vader en twee ooms gehad.

De drie broers waren namelijk gestorven. En wel in omgekeerde volgorde. Vaders oudere broer, Louis, was het langst blijven dralen op dit ondermaanse tussen de onverschillige sterren en planeten. Zijn hart brak in de winter van 2015, tijdens een uitputtende hoestbui die het gevolg was van een banaal incident: Louis had zich verslikt in een stuk appel. Deze domme dood vertoonde een méér dan verontrustende thematische parallel met het verscheiden van Gaspard, de jongste van de drie. Gaspard was een decennium eerder, in zijn eenenzestigste levensjaar, tijdens de appelpluk van zijn te wankel opgestelde ladder gevallen. Hij had, als de nooit tevredene die hij altijd was geweest, iets te ver gereikt naar het onbereikbare en had daarbij dezelfde wetten van evenwicht en zwaartekracht die de sterren in hun banen hielden getart. De god van de fruitpluk strafte hem meedogenloos voor zijn roekeloos graaien: pas na vijf onbeweeglijke en zeer pijnlijke uren van uiterste wanhoop en eenzaamheid in het alsmaar natter wordende gras onder de appelboom en naast de gevallen ladder te hebben gelegen, werd hij gevonden door zijn jongste zoon. Willem, zo heette Gaspards jongste zoon, was die dag helemaal niet van plan geweest om zijn vader op te zoeken in de afgelegen tuin achter het grootouderlijke huis, maar hij had ‘iets’ gevoeld, zoals hij op de begrafenis enige tijd na zijn huiveringwekkende vondst weinig eloquent de ingrijpende gebeurtenis evoceerde, en was dus toch maar eens ‘gaan kijken’. Zijn moeder had net de tijd rijp geacht om alarm te slaan. Twee weken na zijn vaders val wist Willem zijn moeder ervan te overtuigen dat haar gevelde echtgenoot met zijn frenetieke ooggeknipper wilde beduiden dat de stekker eruit mocht omdat hij een leven als onomkeerbaar verlamde plant niet zag zitten.

En tussen die twee broers had dus zijn vader geleefd, en was hij ook gestorven. Op zijn tijd, als tweede. Maar dat is een ander verhaal.