31 juli – donderdag / Huise
Ik sta op om half zeven (...). Ik wil buiten gaan zitten maar
dat lukt niet want ik krijg de achterdeur niet open. De twee schapen staan in
een benevelde wei. Ik maak er een foto van, dwars door de hor die voor het raam
zit. Ik lees Schwartz en zet me aan deze notities.
Tijdens het ontbijt vertelt Johan (...) over boekhandel Rombaut
(schrijfwijze?) in Gent. Hoe hij in dat wat obscure – en uiteraard intussen al
lang opgedoekte – antiquariaat aan de ... binnenging omdat ‘Dan’ (Dan Van
Severen; ‘Is dat een halve goeroe misschien?’, vraagt Sarah. ‘Neen,’ antwoord
ik, ‘dat was een driekwart goeroe.’) – omdat Dan dus melding had gemaakt van
een in de jaren twintig gepubliceerd boek over de Romaanse bouwkunst (of de
cisterciënzer abdijen). ‘Hebt u dat boek in huis?’, vroeg Johan toen, zegt
Johan nu. De antiquaar bracht een half rommelend, half steunend geluid uit:
‘Neeuûh’. Maar dan viel, gestuurd door een hemels toeval, Johans blik op een
boekenrug op de bovenste, enkel met een trapladder te bereiken en in het
schemerduister nauwelijks zichtbare plank, net onder het plafond: daar
prijkte dat boek, zelfde auteursnaam, zelfde titel. ‘En zo,’ besluit Johan op
basis van een eenvoudige statistische afleiding, ‘moeten er heel veel boeken
niet verkocht zijn geraakt in het antiquariaat Rombaut.’
Ik vertel over boekhandel Raaklijn, wat Jan Darthet mij een
tijd geleden vertelde toen ik hem zei dat het stapeltje boeken dat ik die dag bij
hem kocht voor mij een recordbedrag moest vertegenwoordigen. ‘Och,’ zei de
sympathieke zaakvoerder van mijn voorkeursboekhandel, tenminste als er in de
Fnac wat verderop geen twee-boeken-kopen-één-gratis-actie is, ‘ik heb net een
klant verloren die elke dag voor dat bedrag aan boeken kocht. En meer. Hij was
trouwens de enige klant bij wie ik aan huis leverde. Hij is dood.’ Jan vertelt.
De man in kwestie, bewoner van een kasteel, was al jaren geïmmobiliseerd. Hij
leefde in zijn bibliotheek die nog altijd uitdijde omdat hij zijn
koopverslaving nooit kon bedwingen – iets waar ook Jan Darthet hem niet bij kon
helpen. De man kocht elke nieuwe uitgave van alle prestigieuze literatuur-,
filosofie- en kunstreeksen. En hij las alles omdat hij veel tijd had, natuurlijk.
Dan vroeg hij vanuit zijn zetel, waaruit hij dus niet kon opstaan, aan zijn
kamermeid: ‘Geef mij eens dat boek daar op die hoge plank.’ En Jan Darthet kwam
elke week trouw een nieuwe lading brengen, telkens voor vele honderden euro’s. Deze
week was de man gestorven. Mijn vraag lag voor de hand: ‘Wat gebeurt er met
zijn boekenverzameling?’ ‘Het slechtst denkbare,’ antwoordde Jan
Darthet. ‘De erfgenamen hebben het boekenbezit eerst onder elkaar verdeeld en
het vervolgens verkocht. In plaats van het eerst te verkopen en vervolgens de
opbrengst onder elkaar te verdelen. Ze hebben de eenheid van die bibliotheek
verstoord, de reeksen uit elkaar gehaald, echt zoals indertijd met de
universiteitsbibliotheek van Leuven is gebeurd, toen de even nummers van de
reeksen naar de Leuven-Vlaams gingen en de oneven nummers naar
Louvain-la-Neuve. Het spreekt voor zich dat op die manier de bibliotheek van
wijlen mijn beste klant slechts een fractie heeft opgebracht van de waarde die
hij eigenlijk vertegenwoordigde.’
Na het ontbijt breken we op en fietsen naar huis via Zulte,
Dentergem… (...) We lunchen in Kanegem: een mottige, veel
te dure croque-monsieur.
Tegen een uur of drie zijn we thuis. Ik ga naar de Fnac om
de 499 fotoprints die er voor mij klaarliggen. In de soldenbakken vind ik Speel ik met mijn kat of speelt ze met mij?,
een Montaigne-monografie van Saul Frampton. Hopelijk is de inhoud beter dan de
titel. Thuis lees ik Schwartz en het van de P.'s ontleende De haas met de amberkleurige ogen van
Edmund de Waal. (...)
Het nieuws gooit me plat met doodgebombardeerde kinderen in
VN-scholen en ziekenhuizen in de Gazastrook. Diepe, diepe wanhoop.
En dan is er opnieuw lectuur. Soms en, eerlijk gezegd,
steeds vaker, bekruipt me een angst die wordt veroorzaakt door al die boeken
die ik nu wil lezen en die hun existentie aan mij opdringen.