22 mei 2014
Ik heb een ander land gezien dan het land waarvan ik dertig
jaar geleden was gaan houden en dat ik altijd mijn favoriete reisland heb
genoemd. Het pittoresk-rurale dat er toen nog was, al was het al volop aan het
verdwijnen, is nu helemaal weg. Het platteland sterft, Frankrijk is een zieke,
wegterende man in een veel te groot geworden kostuum. De steden hebben, zoals
overal, hun specifieke kwalen: gettovorming, inkomensongelijkheid,
delinquentie, verloedering, vervuiling. Maar er zijn enorme inspanningen
geleverd en menig centrum is, weliswaar altijd in functie van commerciële
belangen, opgefrist en verlevendigd. In de duizenden dorpen daarentegen hebben de
rusteloosheid en hebzucht, ofte de auto en de supermarkt, de mens geknecht, genekt
en uiteindelijk verdreven. Ik wist het al langer, maar ik heb het nooit van zo
dichtbij, zo uitgebreid en zo grondig kunnen waarnemen. En dat doet pijn. Alles
is zo slecht georganiseerd – en dan denk je: het had ánders gekund. Dit land had
de basis, de structuur, de grondstof voorhanden om een paradijs te blíjven. Als
het maar allemaal wat kleinschaliger had kunnen blijven, als de
vooruitgangsideologie maar niet zo genadeloos had toegeslagen. Als met andere
woorden het groene gedachtegoed, waarvan steeds meer onderdelen mettertijd door
de andere partijen werden overgenomen, maar meteen was ingevoerd. De mensen
waren toen, en daarmee bedoel ik tot de jaren vijftig-zestig, ondanks alle
nooddruft, precariteit en materiële primitiviteit, gelukkiger, dat kan toch
niet anders? De familie- en buurtverbanden waren er nog. Men leefde samen. Convivialité, entr’aide, solidarité, ja
zeg maar fraternité: dat betekende
nog iets. Nu zit iedereen zich van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, ieder
in zijn eigen cel, aan de stortvloeden van publiciteit te vergapen en wanen de
mensen zich gelukkiger omdat hun auto’s beter bollen naar de grande surface van het nabijgelegen
stadje waar ze alles in één moeite kunnen aankopen. Om dan terug te keren naar
hun naar eigen inzichten getekende villaatje in de nieuwe lotissement buiten het dorp.
Want ja, de Fransen zijn nog niet tot inzicht gekomen: ze
blijven hun land naar de knoppen helpen. Ze blijven fouten maken. En dan denk
je: Europa, waar dient Europa dan voor? Er zijn toch landen die het,
bijvoorbeeld op het vlak van architectuur en ruimtelijke ordening, beter hebben
gedaan? Kunnen de Fransen daar dan niet van leren?
Het land wordt lelijker. De diversiteit verdwijnt. Op alle
gebied en dus ook op het vlak van architectuur. Ik zeg niet dat elke
Normandische boer lelies op de nok van zijn rieten dak moet kweken en alleen
maar lokale bouwmaterialen mag gebruiken, maar toch: te veel gaat verloren in
die totale gelijkschakeling.
Ergens zag ik een waarschuwingsbord met daaronder de
woorden: Attention! Dénivellement.
Dat zegt het helemaal: wat van de norm van efficiëntie, rendement,
rationaliteit afwijkt, daar moet je voor oppassen. De uitzondering is hier
onwelkom. Voor het specifieke hoede men zich.
In dat café ergens tussen de Bordeauxstreek en Bretagne waar
ik over huizen sprak, kreeg ik van die roodharige jongeman te horen dat hij op
het plateau de Langres, dat is
noordelijk Bourgondië, een vriend wonen had. Hij sprak als over een ver
buitenland. En hij zei: ‘Die streek gelijkt zeer goed op mijn streek.’ Wel, dát
zou nu niet mogen. Franse streken hadden vroeger veel meer dan nu hun
eigenheid. Ze mochten qua landschap op elkaar gelijken, dan nog hadden ze hun
eigen architectuur, hun eigen landbouw, ja zelfs hun eigen gebruiken en
tradities. Hun eigen taal ook. Nu bouwen de Fransen overal dezelfde
karakterloze huizen, rijden ze allemaal rond met dezelfde karakterloze auto’s,
kweken ze overal dezelfde koeienrassen, verlangen ze allemaal dezelfde
nutteloze spullen die hun door de reclame worden voorgehouden en gaat overal de
godsdienst teloor, die de gemeenschap, die er toen nog was, samenhield.