22 mei 2014
In het begin zei ik J’ai
toujours voulu le faire en nu heb ik het gedaan. Maar wat heb ik gedaan? Ik
ben vanuit Arlon via een omwegje naar huis gefietst. Ik heb Frankrijk in de
benen en heb onderweg bijna 10 kilo lichaamsgewicht achtergelaten. Maar wat heb
ik in mijn hoofd, in mijn hart meegebracht?
Ik had het al over wat ik op het fysieke vlak heb geleerd
door deze reis. Maar er valt natuurlijk niet alleen iets over het lichaam te
zeggen, maar ook over de geest. Ik ben niet alleen een paar kilo’s afgevallen,
ik ben ook in mijn geest lichter geworden – dénk ik.
Het project was natuurlijk gek. De zin J’AI TOUJOURS VOULU LE FAIRE! op zich als motivatie natuurlijk onvoldoende.
Waarom? Daarom! Veel meer dan dat zei die zin niet. En nu héb ik het gedaan en
wat houd ik over behalve een paar zorgvuldig bijgehouden, dat wel godzijdank,
herinneringen en impressies?
Ik heb geleerd dat Frankrijk rond fietsen ook maar een
structuur is, een idee waarmee ik mij op den duur verzoen en vereenzelvig.
Thuis heb ik ook zo’n structuur en ik moet toegeven dat ik ernaar terugverlang:
mijn relaties, mijn lectuur, mijn internetactiviteiten, mijn huis, mijn werk,
mijn gewoonten. (Ik probeer een soort van volgorde van belangrijkheid uit, maar
dat is eigenlijk niet relevant want het gaat om de combinatie van dat alles,
niet om een opsplitsing in aparte activiteiten.) Ik heb die structuur drie
weken ingeruild voor een andere structuur. Een
andere structuur want het had net zo goed nóg een andere kunnen zijn.
Eigenlijk hoefde het niet per se Frankrijk te zijn en zelfs niet eens de fiets,
maar het werd per fiets door Frankrijk omdat dat het meest voor de hand lag –
plus er waren nog een paar andere redenen, die ik hierboven al beschreven heb.
Ik heb geleerd dat ik erin geslaagd ben om mij stilaan in die nieuwe structuur
in te werken. Ik fietste en fietste maar en op den duur was ik… een fietser.
Natuurlijk heb ik toch ook meer gedaan dan alleen maar
fietsen. Gelukkig maar. En misschien is het daardoor geweest dat ik deze reis
tot een goed einde heb gebracht. Ik heb namelijk deze notities geschreven. Ik
zat ze vaak al op de fiets te schrijven – op het ritme van mijn constant ronddraaiende
benen. Wanneer ik stopte, schreef ik enkele trefwoorden in het notitieboekje
waarin ik ook mijn uitgaven bijhield. En ’s avonds, in het hotel of op de
camping, schreef ik de notities uit op de minilaptop. (Daarmee kan ik ook op
het net als er wifi is, maar dat heb ik maar één keer gedaan, in Béziers – wat
lijkt het lang geleden dat ik in die stad was!) En zo werd dat schrijven ook
een structuur, en misschien wel nog belangrijker dan het fietsen zelf. ’t Was
ook iets wat dichter aansluit bij mijn gewone leven. Maar ik wil maar zeggen:
het is belangrijk dat dat schrijven er was: om het ritme van de dagen bij te
houden en om niet in een situatie terecht te komen waarin ik alleen maar alleen fietste want dat zou
ik allicht niet hebben volgehouden.
En dan zag ik op zaterdag of zondag in de stadjes waar ik
kwam vaak mensen van wie ik dacht: stel dat je met hun leven moet ruilen. Jonge
vrouwen die een kar voor zich uitduwen met een kind in dat onwillig is en ze
zijn alweer zwanger. Soms liep er 5 meter voor of 5 meter achter een man bij,
ongeïnteresseerd. Ik dacht, hoe zien hun levens er in godsnaam uit? Maar ik
wist: ook zij hebben een structuur, een web van mensen, hoe weinig ontwikkeld ook,
en gewoonten, hoe dor en saai en oninteressant ook. Zij hebben een werk, een
geschiedenis, een plaats en daarin gedijen ze.
We leiden onze levens. Wat ik heb gedaan, de voorbije drie
weken, is daar even uitstappen. Afstand nemen. Mezelf vanuit Google Earth-perspectief
door Frankrijk zien rijden terwijl ik me afvroeg wat ik deed. Nu hef ik die
afstand op en keer terug naar mijn gewone leven. En dat is misschien wel de
essentie: dat elk leven ook een gewoon
leven moet kunnen zijn. Een mens is niet in die mate uitzonderlijk dat hij zijn
hele leven lang elke dag opnieuw zijn leven zou moeten kunnen heruitvinden.
En dat te beseffen, dat maakt de geest lichter. De dingen
die ik voor de reis misschien heel erg belangrijk vond, vind ik nu misschien
wat minder belangrijk. Anderzijds neem ik me toch ook voor om de rest van mijn
leven niet al te veel tijd meer te verliezen – maar naar dat voornemen leef ik
eerlijk gezegd toch al enige jaren. Misschien is zo’n reis goed om vrede te
nemen met de banale onbelangrijkheid van het leven. Je leeft het, het gaat
voorbij.
En ik weet: ook dat besef is vluchtig. Ik heb nu even dat
andere perspectief ingenomen, en ik keer terug naar het oude. En dat is goed.
Ik zal dit inzicht niet voortdurend ‘bewust’ met me kunnen meedragen. Je
vergeet. En uiteindelijk word je zelf ook vergeten.
Zoals die mensen bij wie je, tijdens je passage, aan een
toog van een bar achter een grand crème,
een bepaalde indruk heb nagelaten. Je vertelde over je reis, of je had het met
hen over de teloorgang van hun land, ze keken naar je op en vonden je een
curieuze verschijning. Dan stond je op, pakte je handschoentjes en je
zonnebril, en zei merci et au revoir,
zoals die schoenenverkoper in Carcassonne.
Je zegt tot weerziens maar je weet
dat je hen nooit meer zult terugzien.
(Ze zeggen in Frankrijk trouwens steeds meer à revoir in plaats van au
revoir.) Het is een formule. Beleefdheid. De manier waarop we onze levens
inpakken en er een strik rond knopen.
Tiens, nu ik er
aan denk – en het moge een melige opmerking zijn die al duizend keer in
jeugdmissen en op retraites is gedebiteerd –: is beleefdheid niet iets wat je maar kunt hebben als je geleefd hebt? Echt hebben, bedoel ik.
Niet enkel de formules debiteren die je als kind leert of zou moeten leren. Die
je moet uitspreken omdat het zo ‘hoort’. Neen, ik bedoel de beleefdheid die je
aan de dag legt wanneer je een Franse bar in een Frans gat in le trou du cul de la France verlaat en toch zegt: au revoir. Of à revoir.