woensdag 10 september 2014

mijn woordenboek 395



ATROCITEIT

Het menselijk vermogen tot fysieke wreedheid is er altijd geweest. Mensen, mannen vooral, hebben een patent op atrociteit – mishandeling van mannen, vrouwen, kinderen en dieren is hun ding; wederrechtelijke oorlogshandelingen; misdaden tegen de mensheid of menselijkheid (wat moet je nu eigenlijk zeggen?); folterpraktijken en terechtstellingen. Beul is vanouds een mannelijk beroep en het is heus niet de eerste keer dat een onschuldige gijzelaar wordt onthoofd. Het nieuwe, en op een vreemde wijze dúbbel wrede, is natuurlijk dat we het allemaal te zien krijgen. Ook de Islamitische Staat – of eigenlijk moet je het lidwoord weglaten want het is een ‘organisatie’ of een ‘beweging’, ja wat is het eigenlijk? – ook IS is dol op smartphones en kent de weg naar Facebook, Twitter, Instagram of YouTube. Het internet wordt, zoals alles wat mensen hebben uitgevonden om goede dingen mee te verwezenlijken (het wiel, het vuur, het buskruit), ook ingezet om het kwaad te dienen, om kwaad te doen. IS filmt lugubere terechtstellingen om angst te verspreiden maar ook, vreemd genoeg, om te rekruteren. Dat laatste getuigt van een perverse kennis van de menselijke, en dan bij uitstek de mannelijke, psyche. Uiteraard is het onze morele plicht om deze praktijken barbaars te blijven noemen en er op de meest uitdrukkelijke manier onze afkeuring over uit te spreken. Maar daarmee is de kous niet af.

Onmiddellijk na de feiten waar we intussen allemaal weet van hebben (wat een efficiënte propagandamachine!) vond een van mijn Facebookcontacten het nodig een foto van het onthoofde lichaam op zijn tijdlijn te plaatsen. Het IS-filmpje had ik tot dan toe weten te omzeilen. Dat is gelukkig nog mogelijk want je moet zo’n filmpje nog zelf in gang zetten – en daar is een wilsbeslissing voor nodig. Een foto daarentegen staat daar ineens en plant meteen zijn volle lading op je netvlies; er is geen ontkomen aan. Ik ga die foto, die ik dus liever niet onder ogen had gekregen, hier niet beschrijven. Ik ben het ten volle eens met de beslissing van onze openbare omroep om de beelden van IS niet te verspreiden omdat dat nu precies is wat die organisatie beoogt: een maximale verspreiding. Ik beperk mij tot de mededeling dat de enscenering van de foto getuigde van een werkelijk door en door perfide atrociteit – de foto blijft, dat weet ik nu al zeker, tot op het eind van mijn dagen in mijn geheugen gestanst. Nooit eerder zag ik zoiets en ik wou dat ik kon zeggen dat ik het nooit nog zal moeten zien. (Maar ik zal het altijd, met mijn geestesoog, blijven zien: ik ben besmet, aangetast.)

Vreemd genoeg leiden de beelden van de begane atrociteiten, duchtig verspreid via de zogenaamde sociale media en bijgevolg, met een grondigheid waarvan geen enkele tekstschrijver kan dromen, in geen tijd doorgedrongen tot in de diepste lagen van de bevolking, niet tot een verhoging maar integendeel tot een verlies van ons werkelijkheidsbesef. Na een jarenlang bombardement van geweldgames, horrorfilms en op alle mogelijke manieren gemanipuleerde beelden; na de banalisering van het kwaad door onder meer de vermenging met publiciteit, denk aan de reclamecampagnes van Benetton indertijd; na de indigestie van gruwelbeelden, te beginnen bij de foto’s van bevrijde concentratiekampen vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog over de hongerbeelden uit Biafra en Ethiopië tot de geësthetiseerde World Press-foto’s van kinderen die wegrennen voor een napalmbombardement of die weggedragen worden uit een puinhoop door wanhopige ouders;  en met de permanente en absolute aanwezigheid van de afstandsbediening en dus de mogelijkheid om de blik af te wenden en het waargenome niet tot zich te laten doordringen of het meteen te verdringen en vergeten en er dus de morele consequenties niet van te moeten dragen – na en met dat alles moeten wij vaststellen dat het eerste wat we doen als we beelden van een onthoofding zien is: onderzoeken of deze beelden ‘gemanipuleerd’ zijn. We betwisten met andere woorden hun realiteit.

Alsof het niet zou kunnen: een gefilmde onthoofding.

Afstandsbediening. Het woord zegt het natuurlijk helemaal: we bedienen ons van de afstand, we laten de werkelijkheid niet tot ons toe. We weten dat het zich allemaal op een afstand voordoet, maar we verzorgen onze mentale hygiëne, we perfectioneren ons vermogen om te geloven dat de kans dat ons iets dergelijks zou overkomen alleen maar theoretisch is.

En daar ligt de verdubbeling van de atrociteit. De gruwel op zich is wreed, daar kan geen twijfel over bestaan. Maar het besef van het effect dat die beelden op ons hebben, het zelfbewustzijn dat dit effect in vergelijking met wat er op de beelden of foto’s te zien is onvoorstelbaar tekortschiet, ja, eigenlijk nauwelijks boven de apathie uitstijgt – dat besef is ook wreed. De gefilmde en getoonde en door ons waargenomen atrociteit confronteert ons met onszelf en doet ons pijnlijk ontwaken.

Ik kan niet geloven dat diegenen die dergelijke beelden verspreiden niet weten hoezeer zij behalve angst aanjagen, door de rechtstreekse confrontatie met wat zij ons tonen, ook ontmoedigen en verlammen, door de onrechtstreekse confrontatie met ons realiteitsverlies en – uiteindelijk – onze onverschilligheid. Oorlogsvoerders hebben zich altijd van propaganda bediend. Maar nooit eerder zijn ze zo diep doorgedrongen in ons vermogen tot juist waarnemen, in onze zelfdeceptie, in de essentie van onze moraliteit.