18 mei 2014
dag 20.6
Een van de meest opvallende veranderingen in het landschap,
naast de verschrikking van de uitvalsweg die ook hier heeft toegeslagen in de vorm
van Bricocenters en Super-U’s en etalageloodsen van Peugeot-dealers en
tuincenters en verhuurbedrijven van bouwmaterialen en wat weet ik al niet meer,
alles waarvoor die sukkelaar in Béziers zich nu naar ergens ver buiten de stad
moet slepen, is: de verkaveling. En in die verkaveling het fenomeen dat overal
in Frankrijk gelijke huizen, of huisjes want ze zijn over het algemeen
opvallend klein, worden neergepoot. Vroeger – ja, toen alles, ook dit, beter
was – had elke landstreek zijn eigen, homogene, consequente bouwstijl. In functie
van de aanwezige materialen en van de klimatologische omstandigheden. In Le
Nord stonden, en staan nog altijd, bakstenen huizen met gebakken dakpannen,
zoals wij die ook kennen. De bouwstijl is er groezelig Vlaams. In Bourgondië
wordt witte zandsteen gewonnen en daarmee bouwde men dan ook. Een gelijkaardige
witte natuursteen tref je ook aan in de wijnstreek rond Bordeaux. De Provence
heeft zijn typische Provençaalse bouwtrant, met dakpannen die in lagen bovenop
elkaar liggen. Door de geringere regenval, of door een ander
afwateringssysteem, had men er blijkbaar geen dakgoten nodig. In Bretagne zijn
de oorspronkelijke huizen opgetrokken uit een soort van grijze of bruine graniet,
de daken bestaan er uit een ruw gesneden leisteen. Normandië kent zijn vakwerkhuizen
met buitenmuren die zijn opgetrokken uit een raamwerk van houten balken dat is
opgevuld met leem, die op een netwerk van dunne latten is aangebracht. De daken
zijn er van riet en boven op de nok groeien, vreemd genoeg maar wel zeer mooi,
lelies. Al die verschillen tekenen de streek in kwestie, vormen er het eigen
karakter van uit. Maar nu is er: de verkaveling waarin alle huizen er min of
meer gelijk uitzien. En dat in héél Frankrijk. Ze zijn opgetrokken met grote
gegoten of gebakken grijze of rode snelbouwstenen op een manier waarvoor de
gemiddelde Legoblokkenspeler meewarig zijn schouders ophaalt, waarop vervolgens
een laag beige crépi wordt uitgesmeerd. De klimaatregeling verloopt nu op
technologische wijze en niet door het gebouw zelf: dikte van de muren, omvang
van de ramen, aanwezigheid van luiken, enzovoort. Rond die huisjes wordt, met
het overschot van de snelbouwstenen, een vaak vrij hoge muur opgetrokken, en
binnen deze muren wordt, vaak sneller dan de snelbouwsteenmuren zijn
gepleisterd, een gazonnetje aangelegd, waarop dan weer een trampoline
verschijnt, een blauw zwembadje, een driewielertje of een opblaasolifant. Elke
tuin zijn eigen trampoline. En op de oprit staat natuurlijk een Renault Mégane
of het nieuwste model van Peugeot… Deze gelijkschakeling introduceert in het
hele land een vorm van grondeloze, weerzinwekkende saaiheid. En dat
gecombineerd met de wetenschap dat voor dit povere comfort niet alleen
gigantische hoeveelheden grond worden opgesoupeerd maar ook hele dorpscentra
met sterke, stevige, stoere huizen aan leegloop en verval worden overgeleverd,
stemt de externe waarnemer droef – ook al omdat hij in deze praktijk het
wanbeleid van zijn eigen land herkent en nu al kan voorspellen dat de Fransen
hier ooit spijt van zullen krijgen.