Op de frontlijn
tussen herdenking en anekdotiek
Onder de uitdagende titel ‘The graves are nice this
time of year’ toont fotograaf Jimmy Kets in De Loketten van het Vlaams Parlement
zijn interpretatie van de herdenking van ‘100 jaar Groote Oorlog’. Gespreid
over een periode van twee jaar zocht hij, in opdracht van het Vlaams
Vredesinstituut, het Vlaams Parlement en de Raad van de Vlaamse
Gemeenschapscommissie, naar geschikte sites. Hij moest, luidens de opdracht,
‘het herinneringslandschap van de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen verbeelden,
en het tegelijk openen en bevragen’. Dat laatste heeft Kets zeker gedaan, en
wel op een manier die niet onopgemerkt zal blijven – zeker gezien de plaats
waar hij zijn beelden toont en de politieke context van vandaag.
De controverse kan al met de titel beginnen. Kets raapte hem
op toen hij in Ieper een loketbeambte van een toeristische dienst die zin hoorde
uitspreken: in krakkemikkig Engels, ten overstaan van een van de talrijke
Britten die in de Westhoek de oorlogsrelicten komen bezoeken. Meteen is
duidelijk dat de ambivalentie van de hele herdenkingsindustrie ook Kets niet is
ontgaan. Wie zijn werk een beetje kent – en we kunnen ervan uitgaan dat
minstens een deel van de personen die bij het geven van de opdracht betrokken
zijn dat doet – weet dat hij zich aan een kritische
‘verbeelding, opening en bevraging’ kan verwachten.
Alleen al het Engels van de titel zal in het Vlaams
Parlement, waar vorig jaar nog een striptentoonstelling meer publiciteit kreeg
omdat er een Franstalige tekstballon op de affiche was beland dan omwille van
de getoonde werken zelf, zeker niet onopgemerkt blijven. Vlaamse instellingen
zijn nogal taalgevoelig. Ook het feit dat Kets zich ostentatief niets heeft
aangetrokken van de beperking ‘in Vlaanderen’ door ook in Wallonië en Frankrijk
beelden te gaan maken, kan als een statement worden beschouwd. Volgens Kets is
de ‘Groote Oorlog’ geen zaak van Vlaanderen alleen en daar heeft hij natuurlijk
overschot van gelijk in.
Een van de getoonde beelden behelst een frontale aanval op
de Vlaams-nationalistische recuperatie van het hele oorlogsherdenken. We zien
hoe bij het monument voor de gebroeders Van Raemdonck in Steenstrate bij Ieper de
vlag van de Vlaamse Gemeenschap (zwarte leeuw met rode klauwen en tong op een
geel veld) wordt opgetrokken (of neergehaald, dat is niet duidelijk) naast een
vlag van het Vlaams Belang (zwarte leeuw op een geel veld, dus zonder rode
klauwen en tong: het verschil is subtiel). We zien de achterkant van een
podium: hier staat iets te gebeuren of is er net iets achter de rug. We
bevinden ons op de site van de IJzerwake, dat is het door het extremistische
Vlaams-nationalisme gerecupereerde restant van de IJzerbedevaart, die ooit een
manifestatie van vooral gematigde Vlaams-nationalisten was. Dit ene beeld bevat
een hele stellingname ten aanzien van het Vlaams-nationalisme. Wie weet dat in
het Vlaams Parlement, waar deze tentoonstelling te zien is, een partij de plak
zwaait die niet enkel uit gematigde maar ook voor een niet onbelangrijk deel uit
overgelopen extremistische Vlaams-nationalisten bestaat, zal beseffen dat dit zeker
geen neutrale plek is om zo’n foto te tonen.
Sommigen zullen zeggen dat Kets’ beeld een provocatie is.
Dat kan ook worden gezegd van andere foto’s. Kets vermijdt
in elk geval een te esthetiserende blik op de nochtans zeer fotogenieke rijen
Britse witte grafstenen. Altijd bevatten zijn beelden details die deze gloriërende
esthetiek ter discussie stellen. Kets toont wat er vandaag in de Westhoek te zien is; hij toont niet de herdenking van
het oorlogsverleden, laat staan het oorlogsverleden zelf (dat is ten enenmale
onmogelijk), wel hoe die herdenking
is ingebed in het leven dat zich intussen heeft ontwikkeld, een leven dat wordt
gekenmerkt door een banaliteit die, in contrast met de strak geregisseerde
esthetiek van de begraafplaatsen, effenaf verschrikkelijk overkomt.
Lachwekkend, onthutsend banaal. En anekdotisch.
Hoe moet er worden herdacht te midden van zoveel banaliteit
en van een wereld die in die honderd jaar niet is blijven stilstaan? Dat is de
vraag die Jimmy Kets stelt.
We zien: op de voorgrond vier witte Commonwealth-zerkjes
terwijl op de achtergrond een man een bordje ‘te huur’ aan een van de banale
gevels van de straat achter de begraafplaats bevestigt. We zien: de
tickethokjes aan de ingang van het Bellewaerde-pretpark, en (na wat zoeken), in
een hoek van de foto, een witstenen kruis (dat tegelijk een zwaard is) van de Britse
begraafplaats naast deze superbanale site. We zien: het vanuit een hoger
standpunt gefotografeerde overwegend witte Monument voor de Intergeallieerden
in Luik, met op de voorgrond een hond aan een leiband naast een knalrood
hondenhok.
Op zich vormen de Britse en Duitse begraafplaatsen een
aparte, in hoofdzaak esthetische, realiteit. Zij staan uitdrukkelijk buiten de werkelijkheid. (Dat kan al
veel minder worden beweerd van de Franse en Belgische begraafplaatsen, die
morsiger zijn, minder strak, en slechter onderhouden.) Met hun strak
doorgedreven vormgeving vormen de Britse en Duitse begraafplaatsen het decor
voor welhaast mystieke bespiegelingen over de zinloosheid en wreedheid van de
nederlaag en het verlies, of, in het geval van de Commonwealth-monumenten, de
grootsheid van de overwinning. (In die zin zijn de Duitse begraafplaatsen
tegenwoordig nog het meest politiek correct. Denk aan de discussie die de
architectuur van de Menenpoort in Ieper ter discussie stelt, een
Commonwealth-monument par excellence.)
Jimmy Kets toont dit ‘buiten
de werkelijkheid’ door de werkelijkheid ernaast, en dus de schier
onoverschrijdbare grens tussen beide werelden in zijn beelden binnen te
loodsen. Dat is in zekere zin een provocatie omdat de nog altijd gangbare norm
voor de omgang met het oorlogsverleden nog steeds dichter bij de devotie en de
ingetogenheid aanleunt, en geen plaats laat voor de ontnuchterende confrontatie
met een realiteit die nauwelijks méér kan verschillen van die begraafplaatsesthetiek
dan de realiteit van de kneuterige en protserige en vooral bijzonder lelijke Vlaamse ruimtelijke ordening.
Impliciet bevatten de beelden van Kets ook een kritiek hierop.
Maar het is hem toch vooral om het her-denken van het
herdenken te doen. Hoe gaan we met dat onvatbare oorlogsverleden om? Hoe werkt
vandaag de esthetiek die negentig jaar geleden werd uitgedacht (de
begraafplaatsen werden ontworpen in de jaren twintig)? Waarom moeten we zo nodig
die herdenking concentreren op dat puur mathematische gegeven dat de gruwel
precies honderd jaar geleden op gang kwam? Wat met het oorlogstoerisme? Wat is
een respectvolle omgang met de dood van honderdduizenden misleide jongeren?
Brengt dit iets bij tot het besef van oorlog en vrede vandaag? Vooral dat
laatste zal wellicht de bekommernis zijn geweest van een van de
initiatiefnemers, het Vlaams Vredesinstituut.
Het spannende van de tentoonstelling ‘The graves are nice
this time of year’ is dat Jimmy Kets duidelijk maakt dat er in die honderd jaar
die zijn voorbijgegaan sinds 1914 een verschuiving is gekomen in de relatie
tussen de ‘waarheid’ van de begraafplaatsen en de nauwelijks te vatten waarheid
van de voormalige slagvelden waarop ze tot stand zijn gekomen en die zijn
vervangen door het nieuwe slagveld van de ruimtelijke ordening en de banaliteit
van het dagelijkse leven. (Op die manier verleent hij de uitspraak van de
nieuwe Vlaamse minister-president Geert Bourgeois (tijdens diens
Septemberverklaring), als zouden we het in 2014 met zijn allen beter stellen
dan in 1914, een extra dimensie.) Tegenwoordig maakt de lelijkheid deel uit van
de waarheid; de ongenuanceerde schoonheid van de begraafplaatsen kan niet
anders dan een leugen zijn.
In de regie van zijn beelden, waarvan Kets uitdrukkelijk
stelt dat ze niet geregisseerd zijn,
speelt het banale, vaak excentrische en dus ook excentrieke, schijnbaar
betekenisloze detail – ik bedoel daarmee dat het niet past in de thematische
organisatie van de hoofdzaak, zijnde de monumenten en begraafplaatsen die de
‘Groote Oorlog’ moeten gedenken – een grote rol. De foto’s wérken in de mate
dat er tussen dat versleten thema en het hedendaagse detail een spanning
ontstaat. Die spanning is des te groter naarmate zij onnadrukkelijk is en, zo
mogelijk, spontaan.
Daar bevindt zich de achilleshiel van deze foto’s. Wij,
toeschouwers, moeten geloven dat de spanning die Kets doet ontstaan berust op
spontaneïteit. Wij zouden niet kunnen verdragen dat hij deze spanning gemanipuleerd
heeft, laat staan georganiseerd. Dan zouden zijn beelden berusten op een soort
van ludieke anekdotiek, en dat zou ten overstaan van de bloedige ernst van het
thema onrespectvol zijn. Soms komt Kets gevaarlijk dicht in de buurt van die
grens, maar hij overschrijdt hem nooit. De geloofwaardigheid die hij nodig
heeft opdat zijn beelden zouden werken, kan hij enkel met hun kwaliteit afdwingen.
Jimmy Kets is daar zeker in geslaagd.