donderdag 25 september 2014

Jimmy Kets, The graves are nice this time of year



Op de frontlijn tussen herdenking en anekdotiek


Onder de uitdagende titel ‘The graves are nice this time of year’ toont fotograaf Jimmy Kets in De Loketten van het Vlaams Parlement zijn interpretatie van de herdenking van ‘100 jaar Groote Oorlog’. Gespreid over een periode van twee jaar zocht hij, in opdracht van het Vlaams Vredesinstituut, het Vlaams Parlement en de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, naar geschikte sites. Hij moest, luidens de opdracht, ‘het herinneringslandschap van de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen verbeelden, en het tegelijk openen en bevragen’. Dat laatste heeft Kets zeker gedaan, en wel op een manier die niet onopgemerkt zal blijven – zeker gezien de plaats waar hij zijn beelden toont en de politieke context van vandaag.

De controverse kan al met de titel beginnen. Kets raapte hem op toen hij in Ieper een loketbeambte van een toeristische dienst die zin hoorde uitspreken: in krakkemikkig Engels, ten overstaan van een van de talrijke Britten die in de Westhoek de oorlogsrelicten komen bezoeken. Meteen is duidelijk dat de ambivalentie van de hele herdenkingsindustrie ook Kets niet is ontgaan. Wie zijn werk een beetje kent – en we kunnen ervan uitgaan dat minstens een deel van de personen die bij het geven van de opdracht betrokken zijn dat doet – weet dat hij zich aan een kritische ‘verbeelding, opening en bevraging’ kan verwachten.

Alleen al het Engels van de titel zal in het Vlaams Parlement, waar vorig jaar nog een striptentoonstelling meer publiciteit kreeg omdat er een Franstalige tekstballon op de affiche was beland dan omwille van de getoonde werken zelf, zeker niet onopgemerkt blijven. Vlaamse instellingen zijn nogal taalgevoelig. Ook het feit dat Kets zich ostentatief niets heeft aangetrokken van de beperking ‘in Vlaanderen’ door ook in Wallonië en Frankrijk beelden te gaan maken, kan als een statement worden beschouwd. Volgens Kets is de ‘Groote Oorlog’ geen zaak van Vlaanderen alleen en daar heeft hij natuurlijk overschot van gelijk in.

Een van de getoonde beelden behelst een frontale aanval op de Vlaams-nationalistische recuperatie van het hele oorlogsherdenken. We zien hoe bij het monument voor de gebroeders Van Raemdonck in Steenstrate bij Ieper de vlag van de Vlaamse Gemeenschap (zwarte leeuw met rode klauwen en tong op een geel veld) wordt opgetrokken (of neergehaald, dat is niet duidelijk) naast een vlag van het Vlaams Belang (zwarte leeuw op een geel veld, dus zonder rode klauwen en tong: het verschil is subtiel). We zien de achterkant van een podium: hier staat iets te gebeuren of is er net iets achter de rug. We bevinden ons op de site van de IJzerwake, dat is het door het extremistische Vlaams-nationalisme gerecupereerde restant van de IJzerbedevaart, die ooit een manifestatie van vooral gematigde Vlaams-nationalisten was. Dit ene beeld bevat een hele stellingname ten aanzien van het Vlaams-nationalisme. Wie weet dat in het Vlaams Parlement, waar deze tentoonstelling te zien is, een partij de plak zwaait die niet enkel uit gematigde maar ook voor een niet onbelangrijk deel uit overgelopen extremistische Vlaams-nationalisten bestaat, zal beseffen dat dit zeker geen neutrale plek is om zo’n foto te tonen.

Sommigen zullen zeggen dat Kets’ beeld een provocatie is.

Dat kan ook worden gezegd van andere foto’s. Kets vermijdt in elk geval een te esthetiserende blik op de nochtans zeer fotogenieke rijen Britse witte grafstenen. Altijd bevatten zijn beelden details die deze gloriërende esthetiek ter discussie stellen. Kets toont wat er vandaag in de Westhoek te zien is; hij toont niet de herdenking van het oorlogsverleden, laat staan het oorlogsverleden zelf (dat is ten enenmale onmogelijk), wel hoe die herdenking is ingebed in het leven dat zich intussen heeft ontwikkeld, een leven dat wordt gekenmerkt door een banaliteit die, in contrast met de strak geregisseerde esthetiek van de begraafplaatsen, effenaf verschrikkelijk overkomt. Lachwekkend, onthutsend banaal. En anekdotisch.

Hoe moet er worden herdacht te midden van zoveel banaliteit en van een wereld die in die honderd jaar niet is blijven stilstaan? Dat is de vraag die Jimmy Kets stelt.

We zien: op de voorgrond vier witte Commonwealth-zerkjes terwijl op de achtergrond een man een bordje ‘te huur’ aan een van de banale gevels van de straat achter de begraafplaats bevestigt. We zien: de tickethokjes aan de ingang van het Bellewaerde-pretpark, en (na wat zoeken), in een hoek van de foto, een witstenen kruis (dat tegelijk een zwaard is) van de Britse begraafplaats naast deze superbanale site. We zien: het vanuit een hoger standpunt gefotografeerde overwegend witte Monument voor de Intergeallieerden in Luik, met op de voorgrond een hond aan een leiband naast een knalrood hondenhok.

Op zich vormen de Britse en Duitse begraafplaatsen een aparte, in hoofdzaak esthetische, realiteit. Zij staan uitdrukkelijk buiten de werkelijkheid. (Dat kan al veel minder worden beweerd van de Franse en Belgische begraafplaatsen, die morsiger zijn, minder strak, en slechter onderhouden.) Met hun strak doorgedreven vormgeving vormen de Britse en Duitse begraafplaatsen het decor voor welhaast mystieke bespiegelingen over de zinloosheid en wreedheid van de nederlaag en het verlies, of, in het geval van de Commonwealth-monumenten, de grootsheid van de overwinning. (In die zin zijn de Duitse begraafplaatsen tegenwoordig nog het meest politiek correct. Denk aan de discussie die de architectuur van de Menenpoort in Ieper ter discussie stelt, een Commonwealth-monument par excellence.)

Jimmy Kets toont dit ‘buiten de werkelijkheid’ door de werkelijkheid ernaast, en dus de schier onoverschrijdbare grens tussen beide werelden in zijn beelden binnen te loodsen. Dat is in zekere zin een provocatie omdat de nog altijd gangbare norm voor de omgang met het oorlogsverleden nog steeds dichter bij de devotie en de ingetogenheid aanleunt, en geen plaats laat voor de ontnuchterende confrontatie met een realiteit die nauwelijks méér kan verschillen van die begraafplaatsesthetiek dan de realiteit van de kneuterige en protserige en vooral bijzonder lelijke Vlaamse ruimtelijke ordening. Impliciet bevatten de beelden van Kets ook een kritiek hierop.

Maar het is hem toch vooral om het her-denken van het herdenken te doen. Hoe gaan we met dat onvatbare oorlogsverleden om? Hoe werkt vandaag de esthetiek die negentig jaar geleden werd uitgedacht (de begraafplaatsen werden ontworpen in de jaren twintig)? Waarom moeten we zo nodig die herdenking concentreren op dat puur mathematische gegeven dat de gruwel precies honderd jaar geleden op gang kwam? Wat met het oorlogstoerisme? Wat is een respectvolle omgang met de dood van honderdduizenden misleide jongeren? Brengt dit iets bij tot het besef van oorlog en vrede vandaag? Vooral dat laatste zal wellicht de bekommernis zijn geweest van een van de initiatiefnemers, het Vlaams Vredesinstituut.

Het spannende van de tentoonstelling ‘The graves are nice this time of year’ is dat Jimmy Kets duidelijk maakt dat er in die honderd jaar die zijn voorbijgegaan sinds 1914 een verschuiving is gekomen in de relatie tussen de ‘waarheid’ van de begraafplaatsen en de nauwelijks te vatten waarheid van de voormalige slagvelden waarop ze tot stand zijn gekomen en die zijn vervangen door het nieuwe slagveld van de ruimtelijke ordening en de banaliteit van het dagelijkse leven. (Op die manier verleent hij de uitspraak van de nieuwe Vlaamse minister-president Geert Bourgeois (tijdens diens Septemberverklaring), als zouden we het in 2014 met zijn allen beter stellen dan in 1914, een extra dimensie.) Tegenwoordig maakt de lelijkheid deel uit van de waarheid; de ongenuanceerde schoonheid van de begraafplaatsen kan niet anders dan een leugen zijn.

In de regie van zijn beelden, waarvan Kets uitdrukkelijk stelt dat ze niet geregisseerd zijn, speelt het banale, vaak excentrische en dus ook excentrieke, schijnbaar betekenisloze detail – ik bedoel daarmee dat het niet past in de thematische organisatie van de hoofdzaak, zijnde de monumenten en begraafplaatsen die de ‘Groote Oorlog’ moeten gedenken – een grote rol. De foto’s wérken in de mate dat er tussen dat versleten thema en het hedendaagse detail een spanning ontstaat. Die spanning is des te groter naarmate zij onnadrukkelijk is en, zo mogelijk, spontaan.

Daar bevindt zich de achilleshiel van deze foto’s. Wij, toeschouwers, moeten geloven dat de spanning die Kets doet ontstaan berust op spontaneïteit. Wij zouden niet kunnen verdragen dat hij deze spanning gemanipuleerd heeft, laat staan georganiseerd. Dan zouden zijn beelden berusten op een soort van ludieke anekdotiek, en dat zou ten overstaan van de bloedige ernst van het thema onrespectvol zijn. Soms komt Kets gevaarlijk dicht in de buurt van die grens, maar hij overschrijdt hem nooit. De geloofwaardigheid die hij nodig heeft opdat zijn beelden zouden werken, kan hij enkel met hun kwaliteit afdwingen. Jimmy Kets is daar zeker in geslaagd.