tour 165
26 mei 2014
Er zijn alweer enkele dagen voorbij. De tijd is een vreemd
iets. Die 24 dagen dat ik ben weggeweest verliepen, elk op zich, vrij traag
maar leken, achteraf terugblikkend, in een zucht te zijn voorbijgegaan. Maar
nu, kijk, nog voor ik het goed en wel besef, blijk ik al vijf dagen geleden te
zijn thuisgekomen. Het zal wel iets met het contrast te maken hebben tussen de
monotonie van het fietsen in het Franse landschap en de drukte van de besognes
die me hier overvallen: er was het opruimen van mijn materiaal; er was het
vriendencomité dat mijn thuiskomst opluisterde met zijn zeer gesmaakte
aanwezigheid; ik moest nog beginnen aan het boek van de leesclub; er waren de
verkiezingen; er moesten inkopen worden gedaan; er was deze namiddag de
leesclub; morgen moet ik weer opdraven in Brussel. En daar wachten nieuwe
werkomstandigheden mij op, nieuwe procedures, nieuwe mensen. Volgend weekend
zit ook al vol, en zo zal het weken aan een stuk doorgaan – geen tijd om adem
te halen.
Maar er zit ook iets naars aan vast, aan dat thuiskomen. Het
avontuur is weg, de in al zijn monotonie en voorspelbaarheid toch ook
onberekenbaarheid en het immer verrassende van de reis, het ongewone karakter
ervan. Dat heeft plaats moeten ruimen voor het vertrouwde en banale van de
alledaagse werkelijkheid. De droom van het weg-zijn is opnieuw vervangen door
de realiteit. En daarin is opeens geen verdwijnperspectief meer aanwezig –
tenzij dat van de zomer die komt, en dat ultieme van de dood die ons allen en
dus ook mij wacht, maar daar spreken we natuurlijk nog niet over. Het zijn weer
de gewone mensen, de gewone bekommernissen, de gewone werkzaamheden zonder
heroïek, prestatie of buitengewone inzichten. Geen dingen om over te
reflecteren en ’s avonds met in vloeiende zinnen gevatte elegante woorden neer
te pennen en al, zo doende, tot onverwachte bevindingen en conclusies te komen.
Neen, over dat alledaagse leven valt weinig te zeggen; het lijkt wel of het
laatste woord daarover al lang geleden werd gezegd.
En kijk, daar verdwijnen ook de inzichten en de voornemens.
Je zit op je fiets die talloze kilometers te malen en je denkt, in een soort
van trance, dat je een andere mens bent geworden, maar niets is natuurlijk
minder waar: de druk van de waan van de dag zorgt er wel voor dat je snel in je
oude patronen vervalt, terwijl de indrukken van de reis achter de horizon
verdwijnen. Ziedaar de wellicht ware betekenis van dat verdwijnperspectief
waarnaar je zo vaak hebt uitgekeken en dat nu enkel nog op je foto’s zichtbaar
is: het punt waarin de weg waarop je rijdt en klimt en tegen de wind inbeukt
verdwijnt. Terwijl je toch weet dat als je dat punt bereikt zult hebben een nieuw
verdwijnpunt zich zal hebben aangediend. Die beweging is weg, je bent opnieuw
in een statisch universum, nu ja, wereldje, aanbeland.
Met weliswaar toch een zekerheid die er voorheen niet, of
niet zo uitgesproken, was: dat je ooit die beweeglijkheid opnieuw zult
opzoeken, die verdere horizon, dat verdwijnpunt waarachter zich nog iets
ongekends en onvoorspelbaars zal bevinden, iets wat jou, dan, opnieuw iets over
jezelf zal leren.