De vrouw staat aan de achterkant, op een betonnen
binnenplaats waar gele plastic kratten met lege bierflesjes en de gasflessen
staan. Ze geeft wat maïs aan een paar krielkippen die rond haar voeten
scharrelen. Ik groet haar. Ze herkent me niet, maar ik zou haar ergens anders
ook nooit hebben herkend. Ik weet dat zij het is omdat ze hier is, omdat ik
naar haar op zoek was. Het eerste wat ik besef is dat ze nog leeft. Het is een
oude vrouw die in het zwart gekleed is, met rode wangen en een tandeloze
glimlach.
Margaret Mazzantini, Ter
wereld gekomen, 273