dinsdag 30 september 2014

zomer veertien 38



1 augustus – vrijdag / Elisabethlaan

Het begint al veel later klaar te worden, merk ik wanneer ik om kwart over zes naar de Visart stap (…).’

Ik vul mijn uren met lectuur en kom weer niet aan opruimen toe, wat ik me nochtans stellig had voorgenomen. Pieter komt langs om de auto te brengen. Hij vertelt over de schetsen die hij in Oostende maakt van de zich van station naar zee spoedende dagjesmensen, die dan een paar uur later, of als de dag in regen en guur weer is ten onder gegaan, in omgekeerde richting naar het station afdruipen. Pieter zegt zich in hoge mate over deze diverse en sjofele fauna te kunnen verbazen.

(…)

(…)

Een luie namiddag waarin ik mijn voornemen om te gaan fietsen door loomheid gefnuikt zie (…). Lectuur: Edmund de Waal, De haas met de amberkleurige ogen. Ik weet na vijftig bladzijden nog niet of het me interesseert. De vertaling is in elk geval niet denderend.

(…)

Het is geen komkommerzomer dit jaar. Het nieuws bulkt van het – overwegend slechte – nieuws. Het conflict in de Gazastrook waait over naar de Westelijke Jordaanoever. In Libië laait de burgeroorlog opnieuw op. In Westelijk Afrika krijgt men het ebolavirus niet onder controle. Op Taiwan zijn bij een gasontploffing tientallen doden gevallen. In de Oost-Oekraïense korenvelden worden drie weken na het neerhalen van het Maleisische lijnvliegtuig nog altijd lijken en restanten van lijken aangetroffen. Zulte verliest met 2-5 van een Wit-Russische ploeg waarvan niemand tot dusver ooit gehoord had. Enzovoort, enzovoort.

De drukte op de Burg beklemt. Het voorprogramma van Babylon Circus trekt op niets. We (…) gaan dan een pint drinken op het terras van het Volkshuis aan de Vismarkt. Twee corpulente broers proberen elkaar, steeds dronkener, te overtuigen dat deze oplossing 80 eurocent per uur goedkoper is dan gene; ze komen er steeds op terug; ’t is een financiële litanie met talrijke gebaren. Naast ons is een stelletje jonge Italianen zwaar ontgoocheld over de pizza van Dokter Oetker die ze voorgeschoteld krijgen. We keren terug naar de Burg omdat we om half elf hebben afgesproken met Viviane, bij het standbeeld ‘De verliefden’. Ondertussen is Babylon Circus begonnen en dat klinkt al heel wat beter. Ze zingen een lied over een passerende karavaan. (…)

wolken 1187-1188



wolkenfragmenten uit Margaret Mazzantini, Niemand overleeft alleen

1187
Ze stelde zich dingen voor, maar eigenlijk was er altijd een wolk, een zwarte put, een dode vleermuis. (31)

1188
Waarom springt zij ook niet van een wolkenkrabber? (119)

tour 165



tour 165

26 mei 2014

Er zijn alweer enkele dagen voorbij. De tijd is een vreemd iets. Die 24 dagen dat ik ben weggeweest verliepen, elk op zich, vrij traag maar leken, achteraf terugblikkend, in een zucht te zijn voorbijgegaan. Maar nu, kijk, nog voor ik het goed en wel besef, blijk ik al vijf dagen geleden te zijn thuisgekomen. Het zal wel iets met het contrast te maken hebben tussen de monotonie van het fietsen in het Franse landschap en de drukte van de besognes die me hier overvallen: er was het opruimen van mijn materiaal; er was het vriendencomité dat mijn thuiskomst opluisterde met zijn zeer gesmaakte aanwezigheid; ik moest nog beginnen aan het boek van de leesclub; er waren de verkiezingen; er moesten inkopen worden gedaan; er was deze namiddag de leesclub; morgen moet ik weer opdraven in Brussel. En daar wachten nieuwe werkomstandigheden mij op, nieuwe procedures, nieuwe mensen. Volgend weekend zit ook al vol, en zo zal het weken aan een stuk doorgaan – geen tijd om adem te halen.

Maar er zit ook iets naars aan vast, aan dat thuiskomen. Het avontuur is weg, de in al zijn monotonie en voorspelbaarheid toch ook onberekenbaarheid en het immer verrassende van de reis, het ongewone karakter ervan. Dat heeft plaats moeten ruimen voor het vertrouwde en banale van de alledaagse werkelijkheid. De droom van het weg-zijn is opnieuw vervangen door de realiteit. En daarin is opeens geen verdwijnperspectief meer aanwezig – tenzij dat van de zomer die komt, en dat ultieme van de dood die ons allen en dus ook mij wacht, maar daar spreken we natuurlijk nog niet over. Het zijn weer de gewone mensen, de gewone bekommernissen, de gewone werkzaamheden zonder heroïek, prestatie of buitengewone inzichten. Geen dingen om over te reflecteren en ’s avonds met in vloeiende zinnen gevatte elegante woorden neer te pennen en al, zo doende, tot onverwachte bevindingen en conclusies te komen. Neen, over dat alledaagse leven valt weinig te zeggen; het lijkt wel of het laatste woord daarover al lang geleden werd gezegd.

En kijk, daar verdwijnen ook de inzichten en de voornemens. Je zit op je fiets die talloze kilometers te malen en je denkt, in een soort van trance, dat je een andere mens bent geworden, maar niets is natuurlijk minder waar: de druk van de waan van de dag zorgt er wel voor dat je snel in je oude patronen vervalt, terwijl de indrukken van de reis achter de horizon verdwijnen. Ziedaar de wellicht ware betekenis van dat verdwijnperspectief waarnaar je zo vaak hebt uitgekeken en dat nu enkel nog op je foto’s zichtbaar is: het punt waarin de weg waarop je rijdt en klimt en tegen de wind inbeukt verdwijnt. Terwijl je toch weet dat als je dat punt bereikt zult hebben een nieuw verdwijnpunt zich zal hebben aangediend. Die beweging is weg, je bent opnieuw in een statisch universum, nu ja, wereldje, aanbeland.

Met weliswaar toch een zekerheid die er voorheen niet, of niet zo uitgesproken, was: dat je ooit die beweeglijkheid opnieuw zult opzoeken, die verdere horizon, dat verdwijnpunt waarachter zich nog iets ongekends en onvoorspelbaars zal bevinden, iets wat jou, dan, opnieuw iets over jezelf zal leren.