De auto zelf komt uit Argentinië, da’s alvast een heel eind
uit de buurt. Het lijkt me wel wat, met zo’n kar door Europa tuffen en dan op
een grauwe herfstochtend vlakbij het Brugse stadscentrum een ruitje opendraaien
om de temperatuur te polsen. Vervolgens haal je voor elk – want je bent
natuurlijk met je lief op stap – twee pistolets bij de warme bakker en een
klomp boter in het Diksmuids Boterhuis. Waarna je op het terras van Cranenburgh
een koffie gaat drinken terwijl je met je Argentijnse, eventueel Patagonische,
ogen de schoonheid van het Brugse Marktplein peilt. Op de Volkswagen camper
staat een websiteadres vermeld en daar vind ik een, weliswaar ergens in
september in Griekenland afgebroken, reisverslag met foto’s en summiere
Spaanstalige verslagjes uit de landen waarvan de vlaggen het als palmares
fungerende stickerfries op de achtersteven sieren: Albanië, Kroatië, Italië,
Zwitserland, Baskenland, Portugal, Spanje, Frankrijk, Nederland en dan zijn er
nog een paar die ik niet herken of kan thuiswijzen. De volgorde begint
alfabetisch maar eindigt in geografische inconsistentie – ook dat is avontuur.
Ja, ik zou het wel willen, met zo’n camper mijn versie van In Europa schrijven.
vrijdag 30 november 2012
schrikkel 320b
Het appartement wordt te huur aangeboden. Buiten smeult
de herfst. Voorlopig uitgestort: een dosis gyproc en karton, aanvankelijk mooi
tegen de hoek van het gebouw geschikt maar dan stilaan, ten prooi gevallen aan zwaartekracht,
uitdijnend tot een vormeloze stapel. Op de vensterbank voor het raam lonkt een rood
licht. Roxanne, echoot uit een ver
verleden Stings stem in mijn brein. Ik stap aan dit tafereel voorbij: verval, afval,
verloedering, afscheid. De herfst woedt in tinten van groen en oker. In het
raam zet de lamp een verleden voort en verwijst het vastgoedplakkaat naar een
nog niet ingevulde toekomst. Wie zal hier volgende zomer wonen, verlangen, zich
vervelen?
donderdag 29 november 2012
schrikkel 320a
’s Ochtend, voor het ochtendgloren (zoals men dat zo
lumineus formuleert – ‘voor dag en dauw’ was ook een mogelijkheid), passeer ik
op mijn weg naar het station voorbij een gebouw van de stedelijke Technische
Dienst. De mannen die hier aankomen, stappen naar binnen en beginnen aan de
eettafel van hun gemeenschappelijke refter hun dag onder kunstlicht met –
vermoed ik want ik heb het nooit kunnen verifiëren – een kop koffie uit hun
thermos. Ze zijn in zichzelf gekeerd, of ze praten bij over wat ze
gisterenavond op tv hebben gezien. (Enfin, ik weet niet wat ze ’s avonds doen.
Misschien kalligraferen ze gedichten, of lezen ze Joyce, of zuipen ze zich de
nacht in…) Het kunstlicht, de ruimte die ik nooit betreed en ook nooit zal
betreden, het ijzerwerk voor het raam: dat alles versterkt de indruk van
afgescheiden werelden, een wereld parallel aan de mijne, een waaraan ik
voorbijloop op mijn weg naar een wereld die zij dan weer als onbetreden en
onbetreedbaar zouden ervaren als ze er ooit een blik op zouden werpen.
schrikkel 319
Aan zijn hoedje, zijn grijze pardessus maar vooral zijn
licht voorovergebogen gang herken ik hem – hoe gewoon hij er ook uitziet – uit
duizenden. Hij is oud, ik schat hem tegen de tachtig, maar toch is hij nog vaak
op weg. Ik heb hem ook al een keer of twee in het station gezien, hij stapte op
de trein naar Brussel: blijkbaar heeft hij nog een bestemming.
Mijn stad is klein genoeg om dit soort figuren regelmatig te
zien opduiken, maar ook in die mate groot dat het best zou kunnen dat je hen,
na ze één keer te hebben gezien, nooit meer tegen het lijf loopt – ook al kan
het niet anders dan dat ze zich regelmatig in jouw nabijheid bevinden. Ik
probeer, telkens ik zo’n opmerkelijke figuur zie, mij bewust te zijn van het
feit, zeker als het een ouder persoon betreft, dat hij op een dag, nabij in de
toekomst, opeens nooit meer zal opduiken – en dat ik het dan niet zal beseffen.
En misschien komt er daarna nog eens een dag dat ik, door iemand anders te
zien, iemand met een hoedje of grijze pardessus of gelijkaardige licht
voorovergebogen gang, nog eens aan deze man zal denken die nu al een paar keer
mijn aandacht heeft opgeëist (zonder ook maar iets te vragen).
Zijn er mensen die mij zo zien, die ook zo naar mij kijken?
Trek ik dergelijke onnadrukkelijke sporen? Ik zal het nooit weten en eigenlijk
is het ook niet zo belangrijk. We komen hier, we leven hier een tijdje, en dan
verdwijnen we. Eerst uit de werkelijkheid, vervolgens uit de herinnering. Als
er al een herinnering is geweest.
facebookbericht 343
Over de toespraak van president José Mujica van Uruguay over de markt en het geluk.
‘Zelden, nee: nog nooit, heb ik een politicus met zo veel morele autoriteit horen praten over een langetermijnvisie.’ Ja, zo heb ik het ook ervaren. Maar meteen – het goede en het schone en het ware treden nooit onvermengd op – temperde een bijgedachte mijn vreugde: dat deze man zoiets enkel kan uitspreken omdat hij oud (77) is en geen macht meer te verwerven of te behouden heeft. Reden tot vreugde levert zo’n toespraak vast en zeker en niemand zal mij ooit een gebrek aan respect voor ouderen kunnen aanwrijven, maar het zou mij nog meer verheugen indien ik meer jongere en krachtigere mannen en vrouwen daadwerkelijk risico’s zou zien nemen. Indien ik in organisaties de zwijgers en jaknikkers zou zien opstaan tegen de kaasschaven en citroenpersen die hen belagen; indien ik in de politiek de backbenchers voor hun eigen gedacht zou zien opkomen; indien ik, bijvoorbeeld, in het onderwijs de gewone leerkrachten in opstand zou zien komen tegen het geestdodende gebureaucratiseer. José Mujica inspireert – maar laat het niet bij ‘delen’ en ‘leuk vinden’ blijven. Ik zie op Facebook veel mooie dingen gebeuren en sommigen onder jullie zijn echt wel een steen aan het verleggen in de rivier. Dat is formidabel. Maar weet ook dat Facebook een uitstekende susmachine is - een die gewetens sust. Jeroen (Olyslaegers), hoe dan ook, ik heb veel waardering voor wat je doet en hoe je het uitdraagt!
‘Zelden, nee: nog nooit, heb ik een politicus met zo veel morele autoriteit horen praten over een langetermijnvisie.’ Ja, zo heb ik het ook ervaren. Maar meteen – het goede en het schone en het ware treden nooit onvermengd op – temperde een bijgedachte mijn vreugde: dat deze man zoiets enkel kan uitspreken omdat hij oud (77) is en geen macht meer te verwerven of te behouden heeft. Reden tot vreugde levert zo’n toespraak vast en zeker en niemand zal mij ooit een gebrek aan respect voor ouderen kunnen aanwrijven, maar het zou mij nog meer verheugen indien ik meer jongere en krachtigere mannen en vrouwen daadwerkelijk risico’s zou zien nemen. Indien ik in organisaties de zwijgers en jaknikkers zou zien opstaan tegen de kaasschaven en citroenpersen die hen belagen; indien ik in de politiek de backbenchers voor hun eigen gedacht zou zien opkomen; indien ik, bijvoorbeeld, in het onderwijs de gewone leerkrachten in opstand zou zien komen tegen het geestdodende gebureaucratiseer. José Mujica inspireert – maar laat het niet bij ‘delen’ en ‘leuk vinden’ blijven. Ik zie op Facebook veel mooie dingen gebeuren en sommigen onder jullie zijn echt wel een steen aan het verleggen in de rivier. Dat is formidabel. Maar weet ook dat Facebook een uitstekende susmachine is - een die gewetens sust. Jeroen (Olyslaegers), hoe dan ook, ik heb veel waardering voor wat je doet en hoe je het uitdraagt!
woensdag 28 november 2012
facebookbericht 342
@Kristien Hemmerechts: wat zegt u nu? Dat u zich bij datgene
wat u gisterenavond op tv zei hebt laten inspireren door de manier waarop over
kunstenaars wordt gedacht, een manier waarvan 'sommige schrijvers en
kunstenaars zouden schrikken'? Dat is waarschijnlijk heel erg 'nuchter' maar zo
mogelijk nog schokkender dan wat u daar gisterenavond op tv zei. Ik mag hopen
dat wat u zegt niet wordt ingegeven door perceptieangst maar door overtuiging.
Wat nog niet betekent dat ik het met u eens ben wanneer u, zoals gisterenavond
op tv, zeer licht gaat over de precaire toestand van heel wat 'schrijvers en
kunstenaars' - die zich nu, zo blijkt ook uit de reacties, door uw optreden
gekwetst voelen en ik kan hen begrijpen. (Ik heb het niet over docerende of
gesubsidieerde 'schrijvers en kunstenaars' - wie al genoeg heeft mag inderdaad
méér bijdragen. Dat hebt u wél goed gezien. Maar wat u dus niet goed ziet is
dat de meerderheid ver onder een prijs werkt die elders in de samenleving als
redelijk wordt ervaren.)
facebookbericht 341
Ik beken, ik ben ook een cultuursnob en solliciteer bij deze om in de
huidige of in een toekomstige egalitaire omgeving te worden weggehoond en
geëlimineerd. Overigens vind ik, na het neutraal-ironische 'verrekijk' van Reve
en het al opiniërende 'treurbuis' van Komrij, het woord 'baggerbuis' ook zeer
geschikt om er het apparaat mee te omschrijven dat, bij onzorgvuldig gebruik,
ongevraagd allerlei rommel en reclame over ons uitstort.
reactie
Predikt
Pascal de revolutie? De hoogmis van het consumentisme lijkt zijn beste tijd
gehad te hebben als zelfs programma's ter ere van de misnoegde consument vinden
dat kerstgedoe voor 15 december er wat over is. Ik ben benieuwd naar wat er
over zal blijven eens de vlammen gedoofd zijn.
Len
PS: wat
mij betreft mag de foto van schrikkel 305a best wel eens foto van de week
worden.
dinsdag 27 november 2012
schrikkel 318
Op mijn weg naar het station kom ik door de tuin van de
psychiatrische kliniek en daar hebben ze een rozentuin aangelegd. Natuurlijk
moet ik, als ik daar passeer, denken aan het liedje waarin de ik de jij nooit
een rozentuin heeft beloofd en ook aan het feit dat ik bij het horen van dat
liedje (het is al lang geleden!) moest denken: een wat? Een rozentuin? Maar
wie belooft er nu aan iemand een rozentuin? En wat is dat, eigenlijk-feitelijk,
een rozentuin? Wel, kijk naar de foto: dit is een rozentuin, het is een
afgebakend stuk grond met daarop een verzameling… rozen. Stekelige planten, met
mooie en aangenaam geurende bloemen, dat wel, maar toch stekelig… En die
bloemen, die beginnen toch altijd vrij snel te verwelken… Hier, in de tuin van
de psychiatrische kliniek, is de afboording van deze tuin bovendien ook heel stekelig:
een kaarsrechte haag met een hoek waaraan je je, als je niet oppast, riskeert
te snijden… ’t Is met gemengde gevoelens, al bij al, dat ik deze rozentuin
passeer, in de tuin van de psychiatrische kliniek waar ik je nooit een
rozentuin heb beloofd, op mijn weg naar het station…
reactie
Als ik op mijn blog over tradities en feesten gepostet heb
dat ik de kersttijd te commercieel vind, heb ik mezelf eent beetje
"geoutet" (=mezelf slecht gemaakt). Voor al de vrouwen houden van het
kestfeest vanwegen de lichtjes, de bogentjes en all die kerstmarkten (ik denk
dat in Belgie weinig kerstmarkten zijn). De vrouwen houden ook van het
kerstfeest omdat het een feest voor het hele groote gezin is.
D.W. uit Duitsland
D.W. uit Duitsland
@Dieter
Dieter, het fenomeen van de kerstmarkten is uit jouw
Duitsland naar hier overgewaaid! Je bedenking over de vrouwen deel ik niet: het
zijn de kinderen die in de economie en dus in alles de wet dicteren.
maandag 26 november 2012
schrikkel 317b
Het is altijd een pijnlijk moment, een jaarlijks
terugkerende bron van zware ergernis in mijn ogen, hoofd en hart: het monteren,
bevestigen, uithangen, opstellen, etaleren en installeren van de stedelijke
kerstversiering. Ik vind: er is nu toch al zeker een jaar of vijftien – door de
toenemende ontkerstening, door de onzekerheid met betrekking tot de toekomst,
door het uitblijven van harde winters, door de steeds cynischer aanwezige
commercialisering en, recenter, door de crisis – alsmaar minder reden om die
ziekelijke kerstuitbundigheid te organiseren (met inclusief natuurlijk de
ellendige muzak die de hele dag ongevraagd over je wordt uitgestort vanuit
onbereikbaar hoog aan de gevels opgehangen luidsprekers). En ik stel ook vast:
dat er elk jaar minder en later aan kerstversiering wordt gedaan. Godzijdank.
Maar dat neemt niet weg dat het mij stoort dat de stad het nog altijd nodig
acht om in deze ongein te investeren en om mee te werken aan de enkel het
mercantilisme en een zich vervelende horde kerstshoppers ten goede komende
georkestreerde kerstpret. IJspistes, glühwein, kerstmarkten, versierde
etalages, tegen de gevels opklimmende kerstmannen, kerstbomen, kerststallen,
kerstballen: laat het allemaal knetteren in een laaiend vreugdevuur waaraan
allen die zich aan dat gedoe ergeren – en het zullen er meer zijn dan wie er
plezier aan beleeft – zich kunnen warmen. Dat zou pas verbroederend werken, dat
zou pas een goede kerstsfeer oproepen, daar zouden de mensen zich misschien gelukkiger
bij voelen dan bij die opgefokte kerstdwang die nu opnieuw, obligaat en
ongeïnspireerd, zijn intrede doet in de steden, in mijn stad.
schrikkel 317a
Een beeld van de herfst, vanuit mijn keuken, drie hoog,
waargenomen – met behulp van een telelens, lange sluitertijd. Vroeger wel, maar
nu hou ik niet meer van de herfst: de naderende dood en het bederf zijn te zeer
aanwezig. Maar in combinatie met een lichtmokkakleurige Mini kan het nog net –
zeker als er een paar bladeren als felle toetsen op het zwarte dak blijven
liggen en er net op het ogenblik dat ik afdruk (maar ik had haar natuurlijk
zien aan komen rijden) een welgemutste dame voorbijfietst.
schrikkel 316
De hond, ik ken zijn naam niet en zal hem hier Mormel
noemen, verwelkomde alle een voor een arriverende gasten. De eerste bezoekster
kreeg een een schier agressief gekef te verduren, de laatste merkte nauwelijks nog
Mormels verveelde zucht op. Mormel parkeerde zich onder de vleugel en
observeerde van daaruit gelaten het uit begroetingen en het aannemen van
mantels bestaande gedoe. Iedereen was inmiddels aanwezig, op een bezoekster na
en toen ook die haar aankomst met een zachtjes dichtgeduwde achterdeur
verraadde, zuchtte Mormel al niet meer – ik schrok daarvan op en keek om en zag
enkel nog de plankenvloer: Mormel was in zijn elders in het huis opgestelde
mand gekropen, blijkbaar. Wij konden aan de bespreking van De ringen van Saturnus beginnen.
schrikkel 315
R. kneedt het deeg voor het brood en voor de ovenkoeken die hij
over anderhalf uur of wat met ons zal delen – we zullen er ham en kaas bij eten.
Gist, bloem en water worden gemengd, en dan begint op het stenen aanrecht een
fraai handenballet. R. rolt en gooit en geselt de witte massa tot deze de vorm
van een bol aanneemt. Daarin duwt hij een holte, hij plooit het elastische volume
weer dicht, bokst er tegen met de blote vuist, om het dan weer zacht te
masseren en de hele handeling van voor af aan te hernemen. Dit kneden groeit
uit tot een dialoog van zacht en hard, liefkozing en geseling. Wanneer na een
minuut of tien de deegbal de vereiste consistentie heeft bereikt – hier speelt
de ervaring – moet het in een kom onder een doek te rijzen worden gelegd. Drie
kwartier later kan het mengsel de oven in, waaruit uiteindelijk, na een laatste
metamorfose, het in korst gevatte kruim glorieus tevoorschijn zal komen, met
een zuivere en onmogelijk verser te verkrijgen en welhaast bijbels te noemen smaak
– al is die laatste connotatie wellicht veeleer ingegeven door het genereuze gebaar
van het delen dan door de strikt culinaire en chemische processen die eraan zijn
voorafgegaan.
reactie
Een adembenemende bespiegeling, Pascal. De paal, obstakel,
broodje vissla, voor, na of ondertussen... zo mooi in zijn tevergeefsheid.
D.V.D.S.
zondag 25 november 2012
schrikkel 314
’t Was misschien wel onze laatste wandeling naar de zee vanuit
S’s ouderlijke huis in De Panne. We gingen langs bij de visboer aan het Sloepenplein
en bij bakkerij Rosseel – en op een bank op de dijk aten we ons sobere
middagmaal: broodje vissla. Daar begonnen we aan en toen zag ik die paal voor
onze neuzen, die de horizon opdeelde zoals deze dag S.’s leven: voor en na het altijd,
te allen tijde, kunnen terugkeren naar de vertrouwde plek van keuken, tafel,
bed. Ik probeerde wat in haar omging na te voelen en besefte dat ik dat nooit
zou kunnen, ik die al meer dan dertig jaar geleden afscheid nam van het huis
waarin ik was opgegroeid tussen mijn vierde levensjaar en mijn achttiende –
toen ik de malaises van mijn ouders voor bekeken hield en andere horizonten
opzocht.
zaterdag 24 november 2012
los ingeslagen 45
25 oktober 2012
Het is treurig, al die mislukkende huwelijken. In onze voormalige vriendengroep – wat een slagveld! – zijn ook deze die overeind zijn gebleven al door zware crisissen gegaan. ’t Is niet meer iets van deze tijd, blijkbaar. Hoe moeten we daarmee om, hoe moeten we onze kinderen vertrouwen meegeven?
Het is treurig, al die mislukkende huwelijken. In onze voormalige vriendengroep – wat een slagveld! – zijn ook deze die overeind zijn gebleven al door zware crisissen gegaan. ’t Is niet meer iets van deze tijd, blijkbaar. Hoe moeten we daarmee om, hoe moeten we onze kinderen vertrouwen meegeven?
los ingeslagen 44
20 oktober 2012
Ik heb mij de voorbije dagen op
Facebook een beetje gemengd in de discussies die na de
gemeenteraadsverkiezingen zijn ontstaan over Bart De Wever, de N-VA, de
coalitievormingen en het mandateren van ex-Blokkers die zijn overgelopen naar
de zogenaamd respectabele Vlaams-nationale partij. Over de feitelijke opheffing van het cordon
sanitaire. Over de salonfähigkeit
van het extreem-rechtse gedachtegoed. (Zwarter dan zwart-geel kan een zwarte
zondag niet zijn.)
Maar laat mij het hier niet over
inhoud hebben.
Ik krijg bij dat gekwek en
getwitter op het internet een dubbel gevoel.
Enerzijds genereren de nieuwe
sociale media ontegensprekelijk een enorme mobiliserende werking. Je krijgt de
kans om in no time je mening te
vormen over zaken waarover je vandaag misschien niet zou hebben nagedacht ware
het niet dat er daarover iets op je scherm passeerde, om daarop een antwoord te
formuleren, om opgenomen te worden in gesprekken die je normaal gezien nooit
zou voeren, met mensen die je in het werkelijke leven nooit zou kunnen
ontmoeten. Dat is prima en het maakt van Twitter en Facebook potentieel zeer
krachtige democratiemachines.
(Wat ik hier verder schrijf, is
gebaseerd op mijn ervaringen met Facebook. Twitteren en tweeten, dat is me al
helemaal te volatiel.)
Facebook heeft veel voordelen,
maar er zijn ook nadelen. Het gemak waarmee berichten worden gepost, vaak
inclusief tik- en spelfouten, maakt het denken te snel. En vooral: te onschadelijk,
te inefficiënt. Als iedereen zijn meninkje formuleert, raken de ideeën die er
echt toe doen ondergesneeuwd. Ze krijgen niet de tijd om te rijpen. Ruimte voor
een tot in alle details ontwikkelde gedachtegang is er niet.
Opvallend aan Facebook is ook dat
de discussies die zich erop ontspinnen vaak niet tegensprekelijk zijn. Het
gebeurt soms wel eens, maar het spuien van een afwijkende mening wordt ferm
belemmerd door het publieke karakter van het forum. Maar ook door het gegeven,
eigen aan Facebook, dat je je onder ‘vrienden’ en dus vaak gelijkgezinden
begeeft. Ze vinden het ‘leuk’ en ‘delen’ het zelfs, en dat is ook weer leuk,
maar het helpt de dialoog geen zier vooruit. Meestal blijft het rustig. Heel
vaak speelt het gewicht van de naam van diegene wiens mededeling je beaamt.
Niet elke ‘vind ik leuk’ is statusverhogend. Het is gênant om zien, hoe hoog de
pluimstrijkerij op Facebook hoogtij viert. Dit ritueel van beamen en ondersteunen
is vaak niet meer dan een daad van zelfbevestiging.
Het wordt te gemakkelijk grappig,
ludiek, en daardoor ook weer onschadelijk. Neem nu die ‘zet die ploat
af!’-grapjes. Op zich soms wel geestig, vooral de Der Untergang-dialoog was onweerstaanbaar! Maar het is een vorm van
desinfecteren. Alles dreigt te worden opgeleukt, ook het in se bijzonder
trieste. De kritische zin bot erop af.
Facebook een democratiemachine?
Ik heb zo mijn twijfels. De participanten hebben eventjes hun ei gelegd in het
nest van de pseudo-openbaarheid, die ontlasting verlicht hen (in de zin van:
zich bevrijden van een zwaarte), maar het resultaat is – behoudens een
sporadische bewustmaking of inspiratie links of rechts – miniem. We gaan met
zijn allen over tot de volgende status-update, what’s and who’s next? Een gigantische versnippering van
democratische energie is het gevolg, en zij die er belang bij hebben dat alles
bij het oude blijft, zijn daar het meest bij gebaat. Zij zien de kleine
ongemakjes van het belaagd worden op sociale media met plezier door de vingers.
schrikkel 313a
We dragen onze beschaving uit: sensuele huidverzachtende productjes,
lottoballen en keihardhouten pseudoneokoloniale kunstobjecten die memoreren waar
onze rijkdom, die we met de lotto hopen te bestendigen omdat we de aangeprezen
schoonheid nooit zullen bereiken, vandaan komt.
vrijdag 23 november 2012
suikerspin
Suikerspin is een
goed gedocumenteerde, stevig opgezette en fraai geschreven roman maar het is
geen grote literatuur.
Erik Vlaminck vertelt, puttend uit archieven en zich
baserend op interviews, het verhaal van een kermisclan dat op het eind van de
negentiende eeuw begint met middeleeuwse praktijken (het tentoonstellen van ‘fenomenen’)
en dat eindigt met een snoepkraam en met het nostalgisch restaureren van een
paardjesmolen. Begin eenentwintigste eeuw is het kermisleven totaal veranderd.
De mensen lenigen hun honger naar ‘fenomenen’ liever met de tv en de computer, de
kinderen zijn allang niet meer geïnteresseerd in de veel te statische dynamiek
van de paardjesmolen. De fantasie, die nodig is om op een kermisattractie weg
te dromen en om in een rariteitenkabinet te leren dat de wereld groter en
vreemder is dan de eigen voortuin en achterkeuken, is dood. Erik Vlaminck
schetst in Suikerspin bijzonder goed
de teloorgang van het authentieke kermisleven waarin de mensen zich nog konden
vergapen aan een vreemdheid die ons nu enkel nog verveelt en aan prikkels die
vandaag hoogstens nog meewarigheid vermogen op te wekken.
Erik Vlaminck tekent heel duidelijke karakters zonder zich
aan karikaturalisme te bezondigen, hij schrijft een zeer geloofwaardig volks
Vlaams, hij toont zich een meester in de beheersing van uiteenlopende taalregisters,
hij zorgt voor een beheerste dosis spanning en sentiment, hij giet zijn
verhaalstof en verzameld materiaal in een vernuftige structuur, hij toont op
nog wel een paar andere manieren dat hij een goed verteller en schrijver is.
Maar in literair opzicht
is Suikerspin weinig relevant. Deze
roman blijft te zeer een documentair boek, de auteur bedient zich te nadrukkelijk
van een klassiek instrumentarium. Erik Vlaminck is geen (post)modern auteur en
dat maakt hem tamelijk irrelevant.
Zoiets is gemakkelijk te beweren maar lastig te staven. Ik
probeer het aan de hand van een vergelijking met een ander boek dat ik onlangs
las, het zeer relevante Alsof het voorbij
is van Julian Barnes. De toevallige opeenvolging van deze twee boeken in
mijn lectuur levert enkele onverwachte inzichten op. Hoezeer beide boeken ook
onvergelijkbaar zijn, er is toch een zeer opvallend punt van overeenkomst. En
precies die overeenkomst legt de grote kwaliteitsverschillen en het verschil in
actuele relevantie tussen beide auteurs bloot.
(Hier moet ik een
waarschuwing inlassen: hoewel ik mijn best zal doen zo weinig mogelijk te
verklappen, riskeer ik vanaf hier een deel van zowel Barnes’ als Vlamincks plot
prijs te geven.)
Het opvallende punt van overeenkomst waarover ik het heb, is
het feit dat in beide boeken de kwestie van de juiste toewijzing van een
ouderschap een prominente plaats inneemt. Deze kwestie vervult in Vlamincks
boek niet, en bij Barnes wél een essentiële rol. Vlamincks vertelling blijft
vooral een documentaire, sociologisch-volksculturele schets en een psychologische
vertelling over de ontwikkeling van een kermiskramersfamilie, Barnes tilt zijn
verhaal naar een (moraal)filosofisch niveau en – vooral – hij creëert een veel
hechtere eenheid tussen inhoud en vorm. De roman van Erik Vlaminck had in veel
opzichten ánders kunnen zijn, bij het boek van Julian Barnes krijg je veel meer het gevoel dat het in
al zijn onderdelen noodzakelijk is zoals het is. En laat die noodzakelijkheid
nu net een kenmerk zijn van grote
literatuur.
Bij Barnes is de kwestie van het verkeerd ingeschatte
ouderschap – niet X is de moeder van Y maar wel Z, en ik mag hier echt niet
meer verklappen – in tegenstelling tot Vlaminck essentieel voor wat hij, Barnes, ons te vertellen heeft: hoe een
persoon na vele decennia in grijze middelmaat te hebben geleefd kan – kán –
ervaren dat hij door een gebrek aan empathie een cruciale episode in zijn leven
verkeerd heeft ingeschat en daardoor een aantal geliefde personen onrecht heeft
aangedaan. (Moraal)filosofische dimensie van dit gegeven: je kunt de
gebeurtenissen niet ongedaan maken, net zo min als je op voorhand kunt
voorspellen hoe je later op je leven zult terugkijken – maar misschien kun je,
door een verlate empathie, alsnog tot een zinvolle inkeer komen en de kwaliteit
van je leven tot een hoger niveau tillen. Van dat alles niets bij Vlaminck.
Daar laat de kwestie van het verkeerd ingeschatte ouderschap mij redelijk
onverschillig: niet X was de moeder van Y maar Z, en ja, so what? Aan die kwestie is in Suikerspin
geen morele of filosofische dimensie verbonden.
Barnes’ roman gaat over ethiek, geschiedschrijving, waarheid
en fictie, geheugen en nog meer gewichtige en universele thema’s. Vlaminck
heeft het over kermis, uitbuiting van mismaakten en sukkelaars, de ruwe
omgangsvormen in een welbepaalde omgeving. En hij betrekt in zijn roman niet,
of in elk geval veel minder dan Barnes, de problematiek van het schrijven zelf.
the broken circle breakdown
Ik heb nooit een regisseur zo dicht de grens van de kitsch
en de sentimentaliteit net niet weten
te overschrijden als Felix van Groeningen in The Broken Circle Breakdown. De thema’s die worden aangesneden zouden
gemakkelijk aanleiding kunnen geven tot een regelrechte tearjerker-zonder-meer. Als daar zijn, onder andere: een
halsoverkopse verliefdheid, vrienden die elkaar vinden in de muziek, de dood
van een kind, zelfmoord. Vooral de scènes in het kinderziekenhuis zijn op het
ondraaglijke af hartverscheurend – maar nergens gaat Van Groeningen over de
rooie (ik kon de woordspeling niet laten liggen). Gevolg: ook de doorwinterde
cinefielen vragen zich af, terwijl ze tijdens de generiek nog snel hun tranen
drogen want de andere bezoekers zouden wel eens kunnen zien dat ze zich aan hun
emoties hebben overgegeven in plaats van aan hun zorgvuldig afgewogen criteria,
hoe hij, Van Groeningen, het heeft klaargespeeld. Het enige mogelijke, enigszins bête,
antwoord is: omdat de film verdomd goed gemaakt is. Het verhaal is eenvoudig
maar oersterk, het scenario met een stevig door elkaar geklutste chronologie is
ijzersterk, de muziek die dit alles draagt maar vooral de manier waarop de
uitvoeringen ervan in beeld zijn gebracht zijn beresterk, en de dialogen zijn
ook, ja, heel sterk. De twee hoofdacteurs (Johan Heldenbergh en Veerle Baetens)
tillen, op de tonen van de bluegrass, met hun glansprestaties het geheel helemaal
over de gevarenlimiet van het sentimentalisme.
Ik heb nooit eerder zo hard geweend bij een film zónder me in
die richting gemanipuleerd te voelen. En ik erken graag dat Van Groeningen erin
is geslaagd om met een heel triestige thematiek, en met een sombere kijk op het
leven (enkel de kracht van de muziek en van het samen musiceren komt positief
en ongeschonden uit de verf), mij toch te inspireren en met hernieuwde voornemens
en levenskracht de zaal te doen verlaten.
The Broken Circle
Breakdown is voor mij zonder meer – voor zover ik daar een zicht op heb – de beste
Belgische film aller tijden – en dat in een land dat de laatste twee decennia
toch een zeer gunstige cinemareputatie heeft opgebouwd. Benieuwd naar de
internationale doorbraak van deze ‘rolprent’ – zeker in een land als de
Verenigde Staten, dat door Van Groeningen en coscenarist Heldenbergh niet wordt
gespaard!
woensdag 21 november 2012
schrikkel 312
Rond een uur of zes werd ik wakker en ik zou me nog een keer
draaien maar toen herinnerde ik mij dat er misschien al belangrijk nieuws zou
zijn. En dus was het gedaan met de nachtrust – maar dit keer met plezier want
in de Verenigde Staten was de teerling blijkbaar al geworpen. Zal de
herverkiezing van Obama de loop van de geschiedenis een gunstige richting
uitsturen? Wellicht niet maar met de tegenkandidaat zou het al helemaal niet zo
geweest zijn, zo heeft men mij verteld. Ik kijk naar de bevestiging van Obama’s
winst, en wat later naar de verliezersspeech en uiteindelijk de
overwinnaarsspeech. Goed geregisseerd en in beeld gebracht allemaal –
uitgebalanceerde scenario’s, voorgekauwde woorden. De mediamaatschappij. Een
West-Europeaan staat om zes uur op, duwt op een knop en ziet hoe aan de andere
kant van de Oceaan een bladzijde in het grote geschiedenisboek wordt omgedraaid.
Bizar.
schrikkel 311
Ik stap na een lange dag werken van het station naar huis en
denk: ik heb nog niets gezien vandaag, ik heb nog niets voor mijn schrikkelreeks.
En dus ‘maak’ ik dit – nuja, veel maken is er niet aan, ik druk eigenlijk
alleen maar op de knop van mijn compactcameraatje, zonder mij al te veel om
instellingen te bekommeren. Twee mensen die voor mij uit het donkere stuk
tussen Smedenpoort en Bloedput aanvatten, de weerkaatsing van het licht op de
natte grond: het heeft vandaag geregend, blijkbaar. Straks ben ik thuis, na een
geschiedenisloze dag. Ik heb niet veel gezien vandaag, en als ik het mijzelf
niet zou hebben opgelegd iets te zien, dan zou ik ook dit niet hebben gezien.
schrikkel 310
Ik rijd met W. mee naar Gent om bij vormgevingsbedrijf Karakters de drukproeven van het nieuwe nummer van de Poëziekrant na te kijken. Plots merk ik dat we ons achter een uurwerk bevinden. Ik maak een foto, deze foto, en W., die stuurt, vraagt mij wat ik dan wel gezien heb. ‘Oh,’ zeg ik, ‘ik heb iets interessants gezien.’ – Maar ik besef meteen, en ik besef nu ook, dat het wellicht niet zo interessant is. Er zit wel een aanzet in het beeld, maar er klopt vanalles niet aan.
schrikkel 309
Een zeldzaam meteorologisch verschijnsel raast op 15
kilometer van mijn deur voorbij en het is dan ook een prima idee van C. om eens
te gaan kijken: de Kanaalrat, zijnde een ministorm met windsnelheden tot 100
kilometer per uur komt vanuit het Nauw van Calais (Kales, zegt N-VA-excellentie
Geert Bourgeois) noordwaarts richting volle Noordzee aanrazen. We rijden naar
Zeebrugge, bewandelen de mooie nieuwe wandelbrug op de strekdam en genieten van
het ‘spel’ – wat een dom woord, eigenlijk, in deze context – van wind,
ondergaande zon, wolken, water, zand, geluid en geur. Het valt wel mee met die
windsnelheden, achteraf horen we dat de storm de kust niet zo dicht heeft
benaderd als vooraf was voorspeld. Maar het is toch een fijne wandeling en
achteraf drinken we gezellig een koffie
in thearoom Lacia.
reactie
Prachtig verhaald deze kleine scene. Het is een kunst over
iets te verhalen waar niets gebeurt. Mensen, het interieur van het café, wat u
doet, de stemming, gedachten, werkelijk is er een hele boel waar over je kan
verhalen. Ik geloof dat je meerdere zijden over all die dingen in het café
schrijven kan. Ik denk dat kort beter is. Als de scene in het café te lang is,
is het te lastig om de tekst te lezen. Omdat niets gebeurt.
D.W. uit Duitsland
dinsdag 20 november 2012
schrikkel 308 / de dingen 82
Wat prijzig voor mijn portemonnee: achthonderd euro. ‘Neenee,
meneer, niet voor de twee maar ‘t stuk.’ Ik had ze anders wel graag in huis
gehaald. Design is ‘normaal’ gesproken niet mijn ding (ik vind wat als zodanig
wordt aangeprezen of daarvoor moet doorgaan vaak te nuffig en/of te hoekig),
maar deze stoelen ogen toch bijzonder fraai. En ik houd van de combinatie van
leder en verchroomd staal. Zal ik ze missen nu een ander voor hun lonken is
gezwicht? Ah, welneen. Het valt te hopen voor hem, of haar, dat ze gemakkelijk
zitten – want dat weet je maar als je die dingen een tijdje hebt, en zo bekeken
is achthonderd euro wel een erg groot risico.
schrikkel 306
Pas na de film zien we wie de hele tijd in de rij voor ons
zat. Mensen die we niet zo goed kennen maar toch een beetje en in elk geval
genoeg om te weten dat ze wat we net hebben gezien ook smaken. De cinefiele en
pedagoge in S. roeren zich en nog voor de eindgeneriek is afgelopen staat ze
een snelcursus Italiaanse cinema te geven voor een verwonderd en dankbaar
gelegenheidspubliek. Irresistibile!
wolken 522-544
wolkencitaten
uit: Yann Martel, Het leven van Pi
5 25
De sterren hielden zich
schuil achter de wolken. (123)
540
Door een scheur in het dekzeil zag ik een stukje nachthemel. Onbewolkt en bezaaid met sterren. (229)
522
(…) somberheid is slechts
de overglijdende schaduw van een wolk. (16)
523
De orang-oetans hadden nog
net zo veel trek in chapatti’s als altijd, de apen vroegen nooit of er nog
nieuws uit Delhi was, de neushoorns en de geiten leefden nog steeds vredig
samen, de vogels kwetterden, de wolken brachten regen, de zon was warm,
de aarde ademde; God was – in mijn wereld bestond er geen Noodtoestand. (85)
524
Het weer veranderde snel.
De zee, zo onmetelijk, zo adembenemend onmetelijk, bedaarde tot een glad,
rustig deinen van tamme golfjes; de wind nam af tot een zoetgevooisd briesje,
stralend witte wolken begonnen op te lichten aan een uitgestrekte,
onpeilbare, teer lichtblauwe koepel. (116)
526
De wolken, die zich
verzamelden op het punt waar ik schepen wilde zien verschijnen, en de dag, die
ten einde liep, kregen het voor elkaar dat mijn glimlach verflauwde. (128)
527
De dag brak aan, vochtig en
betrokken, met een warme wind en een dichte deken van grijze wolken aan
de hemel, die eruitzagen als opgepropte, vuile katoenen lakens. (132)
528
Het was warm, net als de
dag daarvoor, met laaghangende bewolking en een licht briesje. (138)
529
Het begon te regenen. Het
was de hele dag al warm en bewolkt geweest. (159)
530
De lucht klaarde op en de
golven leken met de wolken te verdwijnen. (163)
531
Laat u niet beetnemen door
verre wolken die er als bergen uitzien. (170)
532
Ik at met smaak terwijl ik
naar de ondergaande zon aan de onbewolkte hemel keek. (177)
533
De sterren en de maan
gingen schuil achter een dun wolkendek en het was pikkedonker. (189)
534
Op een paar slierten aan de
horizon na was het onbewolkt. (189)
535
Het was een hete, onbewolkte
dag. (203)
536
Zijn verdraagzaamheid op
warme, onbewolkte dagen – als het dat tenminste was en niet gewoon
luiheid – was niet voldoende. (205)
537
Er waren allerlei soorten
luchten. De lucht werd bestormd door prachtige witte wolken, plat aan de
onderkant en rond en bollend aan de bovenkant. De lucht was volkomen onbewolkt,
van een blauw dat een aanslag was op je zintuigen. De lucht was een zware,
verstikkende deken van grijze wolken, maar zonder voorbode van regen. De
lucht was lichtbewolkt. De lucht was bespikkeld met witte schapenwolkjes.
De lucht was doorstreept met dunne wolkenslierten, die op uitgerekte
wattenbolletjes leken. De lucht was een egale troebele nevel. De lucht was her
en der beschilderd met vlakke wolken, die iets weg hadden van
zandbanken. De lucht was soms niets dan de achtergrond voor een visueel effect
aan de horizon: zonlicht werd over de zee uitgestort en veroorzaakte scherpe
overgangen tussen licht en donker. De lucht was een zwart scherm van vallende
regen in de verte. De lucht was vele wolken op vele hoogten; sommige
waren dik en ondoorzichtig, andere leken wel rook. (217)
538
Het was vroeg in de ochtend
op een bewolkte dag en we bevonden ons in het hart van een storm van
vliegende vissen. (223)
539
De wolken leken
angstig voor de wind uit te buitelen. (227)540
Door een scheur in het dekzeil zag ik een stukje nachthemel. Onbewolkt en bezaaid met sterren. (229)
541
Ik keek weer omhoog. Wolkeloze
blauwe lucht. (230)
542
Bewolkt, maar niets.
(240)
543
Deze verslapping werd
veroorzaakt door bewolking en, nog eerder, door ruwe zee. (270)
544
De lucht was onbewolkt
en het was volle maan. (276)
straffe blog
Goed geschreven, Wendy. Ik zie wat ik moet doen voor mijn
geld. Ik ben een bofkont want ik heb met drie dagen werken genoeg. Niet over
maar genoeg en zelfs meer dan genoeg. Ik zie vele anderen harder en langer
werken voor minder. Dat is onrechtvaardig. Ik ben vijftien jaar zelfstandig
geweest. Toen verdiende ik drie keer meer, maar ik moest wel vijf keer zo hard
werken. Je moet keuzes maken in het leven en niet wachten tot het pensioen -
dat er misschien nooit zal komen - om ervan te genieten. En nu ga ik eens
kijken naar andere stukken die je geschreven hebt.
(reactie op een stuk op de straffe blog van Wendy Kroy)
maandag 19 november 2012
schrikkel 205b
Sebald schrijft in De
ringen van Saturnus over de van de klippen gevallen Oost-Engelse havenstad
Dunwich. De mens bouwt met veel bravoure zijn kerken en pakhuizen en verdedigingstorens
en – in latere eeuwen – zijn bunkers, maar de zee en de wind houden daar geen
rekening mee en doen hun werk van ondergraving en ondermijning en de
zwaartekracht voltooit het karwei.
schrikkel 305a
Het is wel wat, zo’n privéstek om naar het aanstormende
golvengeweld te kijken. Het geraas van de wind, het water dat op de keien
ratelt en terug de zee in schuimt, het algenschuim dat je in alle stilte rond
de oren raast – en dan maar vertellen aan je jongste op de arm over schippers
die nooit zijn teruggekeerd, de avonturiers die in een vorige eeuw de oversteek
waagden, de zee die haar geheimen niet prijsgeeft, het leven dat hieruit is
voortgekomen. Een verstild moment, iets groots.
facebookbericht 340 / van boeken bezeten 17
Boeken hebben het vermogen om mensen gelukkig te maken maar
ze kunnen ook, in hun grauwe materialiteit, droefenis teweegbrengen. Hugo
(Boelaert, die op Facebook verslag deed van het opdoeken van zijn
boekenantikwariaat), ik begrijp heel goed waarover je het hebt. Ik kan maar één
ding zeggen, of neen, twee. 1. Dank je voor dit verslag, waarvan ik de meeste
afleveringen heb gelezen. 2. Laat de positieve werking van de boeken overwinnen
en stoot het grauwe, het stoffige, de lastige materie zoveel mogelijk af. En
toch nog: 3. Het ga je goed.
zondag 18 november 2012
debuut 45
Stille jasmijn
Peter WJ Brouwer
Landdieren
Peter WJ Brouwer (1965) laat het titelgedicht ‘Landdieren’ als een motto aan zijn debuutbundel
Nauwelijks ontsnapt in
een vlucht nergens heen
de ogen nog warm,
mezelf verdwaald.
Geen vogel met jou te mogen zijn
maar zwaar, zo zwaar aan de grond
zullen we landdieren zijn gebleken,
stram en schuw in onze huizen
hunkerend naar een plek
Dit is geen eenvoudige poëzie. Ruwweg geparafraseerd komt, denk ik zo op het eerste gezicht, de inhoud van dit gedicht hierop neer: ‘Laat ons, ook al mag het niet, de kluisters van het landdier-zijn afleggen en kiezen voor de vrije vlucht van de vogels; laat ons de zorgen van het dagelijks leven achter ons laten en schoonheid betrachten’. Hierachter schuilt een visie op – of een ervaring met – (on)vrijheid, verantwoordelijkheid en verlangen.
Of kan het toch? Kunnen we toch vergeten? Misschien kan het in de literatuur? In het gedicht ‘Bibliotheek’ staat: ‘dit is de plaats / waar jij en ik kunnen dolen’. En in de liefde kan het zeker. Het mooie slotgedicht van de eerste cyclus heet ‘Om langzaam te vergeten’. Brouwer beseft hier dat zijn onderwerp, erotiek, gebukt gaat onder karrenvrachten trivia en gemeenplaatsen; hij gebruikt en plaatst de woorden heel behoedzaam. Het gedicht eindigt zo:
En het bloed
dat toch weer
zich zonder verveling verzamelde
tot in de openingen van een ander
die geen ander meer was
en je
voldoende volledig
om langzaam te vergeten.
Ik zie een glimmende steen
die niets anders worden wil
onbegrijpelijk lang op hem rusten.
Ook zie ik hem in een hemd
kort daarvoor, en daarbij zijn angst
dat er geen tijd meer is
zich behoorlijk te verkleden.
Soms staat de tijd stil en lijkt een levensmoment zich samen te trekken in een verhevigde waarneming. In het gedicht ‘Kalenderblad’ kijkt de ‘ik’ in de slaapkamer naar een ‘jij’ die ‘naakt voor een spiegel’ staat. Buiten, maar ook binnen, woedt de herfst – en deze verwijst dan toch, onvermijdelijk, naar een toekomst:
Toen het licht over een schutting
kleuren in je haren schudde
groeide oktober aan jouw voeten
de aarde dicht.
Boleten waren verschenen,
tijd stond stil op het kalenderblad
en in je hoofd woekerden jaren
Peter WJ Brouwer heeft mij met een aantal verzen en een enkele keer met een heel gedicht heel erg bekoord. Bijvoorbeeld met ‘Regen en jasmijnen’, dat ik ook niet heel goed begrijp, maar dat in elk geval heel mooi klinkt. Ik citeer enkele verzen uit dat gedicht:
Toen de regen geluidloos omhoog droeg
geur van jasmijnen door het tuimelraam
[…]
Toen noodweer je kreten smoorde,
de regen stroomde in de diepe tuin
en er duisternis was over de zegeningen,
verworvenheden en
wat jij al niet liefhad.
Dat je thuis kwam
Dat zo
geluidloos de geur van jasmijnen.
Deze recensie verscheen eerder dit jaar in Poëziekrant.
Peter WJ Brouwer
Landdieren
Peter WJ Brouwer (1965) laat het titelgedicht ‘Landdieren’ als een motto aan zijn debuutbundel
voorafgaan:
Alle begin was moeilijk.Nauwelijks ontsnapt in
een vlucht nergens heen
de ogen nog warm,
mezelf verdwaald.
Geen vogel met jou te mogen zijn
maar zwaar, zo zwaar aan de grond
zullen we landdieren zijn gebleken,
stram en schuw in onze huizen
hunkerend naar een plek
waar bakens zonder licht zijn.
Hoor je de merels?
laten we ongedwongen zijn.
Dit is geen eenvoudige poëzie. Ruwweg geparafraseerd komt, denk ik zo op het eerste gezicht, de inhoud van dit gedicht hierop neer: ‘Laat ons, ook al mag het niet, de kluisters van het landdier-zijn afleggen en kiezen voor de vrije vlucht van de vogels; laat ons de zorgen van het dagelijks leven achter ons laten en schoonheid betrachten’. Hierachter schuilt een visie op – of een ervaring met – (on)vrijheid, verantwoordelijkheid en verlangen.
Zoveel is al meteen duidelijk: we maken kennis met een
dichter die al voldoende heeft geleefd – ‘Alle begin was moeilijk’: verleden
tijd – om zijn verwachtingen niet té hooggestemd te laten zijn. Hoe we ook
verlangen, landdieren zijn we en landdieren zullen we blijven. Schoonheid moet hier
en nu worden gezocht, niet in een of andere bevlogen transcendentie.
Ik herlees nu en merk – op het tweede gezicht –: de verstrengeling
van de werkwoordtijden die een complexe relatie met verleden en toekomst
(terugblik en voornemen) uitzet; de onbepaaldheid (‘nergens heen’, ‘verdwaald’,
‘bakens zonder licht’, ‘ongedwongen’); het paradoxale van de aansporing in de
laatste regel: ‘laten we ongedwongen zijn’. Dat kan, in de aanloop tot een
eerste bundel, tellen als intentieverklaring. Berusting klinkt door want je
kunt natuurlijk niet ongedwongen wíllen zijn. Je kunt het geheugen niet zomaar
uitschakelen en met een schone lei beginnen.
In de eerste cyclus, ‘Mensenwerk’, lijkt de dichter
zichzelf, zijn bestaan en zijn werk, te positioneren in tijd en ruimte.
‘Beginnen’ vind ik in deze cyclus het belangrijkste gedicht. Je zou kunnen
zeggen dat het zowel poëticaal als existentieel kan worden opgevat. De
mechanismen van dichten en leven vertonen parallellen. Zoals herinneringen in
het leven in volgende ervaringen meespelen, zo geldt ook: ‘een gedicht / heeft
een geheugen / en binnen in de kamer / tussen twee regels // lees ik door / wat
niet vergeten is, / vogel die ik losliet.’ De vogel uit het openingsgedicht duikt
hier terug op, en wel als een vrij gekozen woord; de vogel is als een vlieger
die door de dichterlijke creativiteit wordt opgelaten. Brouwer trekt, denk ik, een
parallel tussen leven en schrijven, waarbij de vogel zowel in het leven als in
dat schrijven (dichten) staat voor zowel vrijheid als voor een onvergetelijk,
onuitwisbaar feit – hetgeen opnieuw een onvrijheid lijkt in te houden. Geen
vrijheid zonder onvrijheid. Het verleden dringt zich dwingend aan ons op – en
de dichter moet daar evenzeer mee werken als de levenskunstenaar. Als we maar
konden vergeten, ‘ja dan // zouden we voor altijd / een ander zijn, we zouden
van niets weten // en van elkaar de zoetste / droom opnieuw beginnen.’
Maar we kunnen niet vergeten. Elk woord trekt een spoor en
beïnvloedt alles wat volgt. Misschien is het die ballast die – zie het
openingsgedicht – ons zo ‘zwaar’ maakt en ons het vliegen, het onszelf
overstijgen, belet?Of kan het toch? Kunnen we toch vergeten? Misschien kan het in de literatuur? In het gedicht ‘Bibliotheek’ staat: ‘dit is de plaats / waar jij en ik kunnen dolen’. En in de liefde kan het zeker. Het mooie slotgedicht van de eerste cyclus heet ‘Om langzaam te vergeten’. Brouwer beseft hier dat zijn onderwerp, erotiek, gebukt gaat onder karrenvrachten trivia en gemeenplaatsen; hij gebruikt en plaatst de woorden heel behoedzaam. Het gedicht eindigt zo:
En het bloed
dat toch weer
zich zonder verveling verzamelde
tot in de openingen van een ander
die geen ander meer was
en je
voldoende volledig
om langzaam te vergeten.
Brouwer onderzoekt voortdurend hoe de tijd meerdere richtingen
uitgaat. Hoe dingen soms wel maar heel vaak ook niet ongedaan kunnen worden
gemaakt. Twee voorbeelden. Er wordt een bezoek gebracht aan de grootouders, die
al dood zijn – ‘een fossiel was haar stem en / mijn herinnering het huis
geworden’. En in het tweeluik ‘Wat we nu weten’ vraagt de dichter zich af of we
zouden durven doen wat we doen als we nu al zouden weten wat we, nadat we het
hebben gedaan, zullen weten.
De dood is in elk geval onomkeerbaar, zo bevestigt het
gedicht ‘Vooravond’:Ik zie een glimmende steen
die niets anders worden wil
onbegrijpelijk lang op hem rusten.
Ook zie ik hem in een hemd
kort daarvoor, en daarbij zijn angst
dat er geen tijd meer is
zich behoorlijk te verkleden.
Soms staat de tijd stil en lijkt een levensmoment zich samen te trekken in een verhevigde waarneming. In het gedicht ‘Kalenderblad’ kijkt de ‘ik’ in de slaapkamer naar een ‘jij’ die ‘naakt voor een spiegel’ staat. Buiten, maar ook binnen, woedt de herfst – en deze verwijst dan toch, onvermijdelijk, naar een toekomst:
Toen het licht over een schutting
kleuren in je haren schudde
groeide oktober aan jouw voeten
de aarde dicht.
Boleten waren verschenen,
tijd stond stil op het kalenderblad
en in je hoofd woekerden jaren
in dagen dood.
De dood loert om de hoek, neemt verschillende gedaanten aan:
het vergeten, het voorbijgaan van de tijd, de vergankelijkheid van de liefde. Peter
WJ Brouwer (1965) is oud genoeg om ‘de naakte waarheid’ te kennen en om te
weten wat gelijk hebben waard is: ‘ik ken de waarheid al te goed / ik kan haar
beter laten’.
Deze debuutbundel leest stug. Je bent zelden zeker van wat
je leest – vandaar mijn aarzelende toon. Maar dat houdt de aandacht scherp. De aangehouden
moeite wordt beloond want elke lezing brengt nieuw begrip. Een indruk van
weemoed overheerst, een indruk van gerijpte, gelaten wijsheid: ‘Al ben ik heel
gebleven en kan ik / met wat ik nu weet leren leven.’Peter WJ Brouwer heeft mij met een aantal verzen en een enkele keer met een heel gedicht heel erg bekoord. Bijvoorbeeld met ‘Regen en jasmijnen’, dat ik ook niet heel goed begrijp, maar dat in elk geval heel mooi klinkt. Ik citeer enkele verzen uit dat gedicht:
Toen de regen geluidloos omhoog droeg
geur van jasmijnen door het tuimelraam
[…]
Toen noodweer je kreten smoorde,
de regen stroomde in de diepe tuin
en er duisternis was over de zegeningen,
verworvenheden en
wat jij al niet liefhad.
Dat je thuis kwam
en het bij het gerucht bleef.
[…]Dat zo
geluidloos de geur van jasmijnen.
Deze recensie verscheen eerder dit jaar in Poëziekrant.
Abonneren op:
Posts (Atom)