Schoonmaken is niet mijn sterkste punt, we hadden het er
hier al over. Ik neem me al de hele zomer voor een ‘grote kuis’ te plegen, maar
het komt er maar niet van en de zomer is alweer voorbij – ook al is hij niet
eens echt mooi geweest. (Het lijkt wel of hij nooit begonnen is. Hooguit was er
een keer of twee, drie een valse start. Maar het was telkens rap voorbij. Dan begon
het weer te waaien en zetten er wolken aan en die brachten regen mee die alles deed
glanzen en reinigde en zuiverde en al het vuil wegspoelde. Maar niet het stof
op mijn meubelen en niet alleen mijn meubelen. Neen, dat spoelde de regen niet
weg want het regent niet binnen. Valt er dan nog eens licht op, op die meubelen,
van dat late zomerlicht, het late licht van een laatste zonnige dag, dan zie ik
de tienduizenden stofpartikels liggen en dan neem ik de ornamentele keien weg
(keien uit Italië, Sangatte, de Ardennen, scherpe en verweerde keien, zwarte
maar ook crèmekleurige en geaderde keien, en ook schelpjes, ‘torentjes’ uit De
Panne, die S. altijd feilloos weet te vinden, zoals K. altijd gave keien vindt onderaan
Cap Gris Nez of N. klavertjes-vier in ik weet niet welke klavertjeswei), dan
neem ik dus de ornamentele keien en schelpen weg en dan zie ik pas goed hoeveel
stof er ligt op dat meubel en ik wil het niet weten hoeveel er ook nog eens bovenop
de lijsten aan de muur en de richels van mijn kast en op de vensterbanken en
het schouwblad ligt. En ik neem met een vod het stof weg en ik zucht.)