Welke geheimen zoek je in je gebarsten spiegel? Welke waarheid in je gezicht? Dat ronde, wat gezwollen, haast al pafferige gelaat, die wenkbrauwen die in elkaar overlopen, dat heel kleine litteken op de bovenlip, die wat uitpuilende ogen, dat onregelmatige gebit bedekt met geelachtig tandsteen, die menigte groeisels, pukkels, meeëters, wratten, puisten, zwart- of bruinachtige moedervlekken waarop wat haartjes prijken, onder de ogen, op de neus, onder de slapen. Als je dichterbij komt kun je ontdekken dat je huid verbazingwekkend streperig, rimpelig, etterig is. Je kunt elke porie zien, elke oneffenheid. Je kijkt, je speurt je neusvleugels af, de kloofjes in je lippen, je haarwortels, de gesprongen adertjes die in het wit van je ogen rode streepjes hebben achtergelaten.
Georges Perec, Een man die slaapt, 93-94