Je staat daar al een minuut of zo voor het rood te wachten –
voor zo’n verkeerslicht dat tijdelijk wordt opgesteld omdat er maar één rijvak
beschikbaar is, waarop dan beurtelings de gaanden en de komenden worden doorgelaten
en meestal moet je, nadat de laatste in het rijtje is gepasseerd, nóg een
minuut brommen. Net op dat ogenblik van kleine ergernis – waarom eigenlijk, dit
is een plezierrit en alles is goed – kijk ik naar het huis links van me, ik zou
het anders nooit hebben opgemerkt: zijn mansardedak, zijn twee schoorstenen,
zijn hemelsblauwe luiken, voordeur en brievenbus, zijn asymmetrie, zijn rode
begonia’s en zijn bordje ‘à vendre’ voor het raam. Hier gaan de bewoners weg. Wie
heeft hier gewoond, wie woont hier tot op vandaag? Een ouder koppel allicht, of
een weduwe – dat het om oude mensen gaat, leid ik af uit de bloemen en de
kleuren en het algemene beeld van ouderwetse zorgzaamheid. Welke
geschiedenissen zijn hier beleefd, welke vreugdes, welk leed? Ik zal het nooit
weten. Het licht springt op groen, ik móet verder.