Onophoudelijk bleven rijtuigen voorrijden en nu eens
betraden dames met bloemen en opgetilde slepen en dan weer heren die hun
uniformped of zwarte hoed afnamen, de kerk. In de kerk zelf waren de beide
luchters en alle kaarsen voor de plaatselijke iconen reeds aangestoken. De
gouden glans op de rode achtergrond van de iconostase, het vergulde beslag van
de iconen, het zilver van de kaarsenkronen en kandelaars, de tegels van de
vloer, de lopers, de kerkvaandels boven de koorbanken, de treden van het
altaar, de oude geblakerde boeken, de priestergewaden en koorhemden, alles
baadde in het licht.
Lev Tolstoj, Anna Karenina, 510