A. vertelde dan ook over haar paradise lost: de tuin van haar ouderlijk huis. Groot, ommuurd, met
geleide perelaars afgezet. De dagindeling van haar moeder. Om vijf uur op. Voor
vijf maaltijden daags zorgen. Het ritme van het landwerk en de assistentie
daarbij. Op sommige oogstdagen moesten wel twintig mensen worden gevoed. Alles
kwam uit die tuin of van eigen dieren. Een bijna volmaakte autarkie want
slechts af en toe moest er een stukje vis worden gekocht, een paar bananen, een
netje appelsienen.
En dan was er het verhaal van de moeder van A’s moeder. A’s
moeder verloor haar moeder op vierjarige leeftijd. De omstandigheden werden
nooit opgehelderd maar het was langs een kanaal en drie maanden na de geboorte
van A’s moeders jongste zus en nadat A’s grootmoeder al eens te kennen had
gegeven dat ze het niet meer aankon. Wat niet meer aankon? Was dit een postnatale
depressie? Toen bestond die term nog niet maar het fenomeen ongetwijfeld wel. Was
dit zelfmoord? Er is een ware toedracht maar wie kent die ware toedracht? A.
zelf heeft hier nog maar sinds kort weet van. Ze durft het haar eigen moeder,
tachtig nu, niet te vragen want misschien verkeert zij in een waan waarin ze
beter kan blijven. A. vernam het van haar oudtante Thérèse, maar ze zou meer
details willen weten. Is die tante Thérèse nog in leven?, vragen we. Ja, maar
ze is negentig en ze woont ergens diep in Frankrijk. Dat mag geen bezwaar
vormen, A., je moet ernaartoe. Je moet het haar vragen, nu het nog kan. De tijd
is kort, je mag niet te lang wachten.