‘’t Is een pest, die straatfeesten tijdens de zomer.’ Dat
zegt P. en hij kan het weten want hij moet met zijn boekskes dikwijls de hort
op. Driehonderd verdeelpunten, begin er maar aan. ‘En als zo’n straat is
afgezet voor alweer een pensenkermis of een paëlla-avond voor drie buren en een
paardenkop, moet je vaak een flink eind omrijden. En denk maar niet dat het
goed aangeduid is hoe je moet omrijden. Een ramp, ik ken ook niet al die dorpen
van buiten!’ Ik moest aan P. denken, toen we door Bredene fietsten op weg naar
het strand – neen, niet het naaktstrand, daarvoor was het nog niet warm genoeg.
Er viel zelfs nu en dan een druppel. Op de heenweg waren ze de sound aan het
checken. Op de terugweg bleek een heerschap recht uit de jaren vijftig hierheen
geschoten. Zijn rocket stond achter
het podium opgesteld. Hij was zich met bekwame spoed, grijze paardenstaart in
de nek, door een playlist met vroege rock & roll aan het werken. Chuck
Berry, Gene Vincent. Dat soort stuff.
Eddie Cochran, die zijn problem to the United Nations wil brengen. Summertime Blues. De gammele gitaar werd al evenzeer als slaginstrument gebruikt als om wat lijn
in de melodie te krijgen. Wat verderop in de met lege tafels volgeparkeerde straat
werd schuchter een eerste pint getapt. Een dame, krulspelden in het haar, stond
in haar deur. De poes krols op de vensterbank, tussen de sanseveria’s.