zondag 5 augustus 2012

schrikkel 204b

In Lammersdorf is op zondagmorgen behalve de kerk zowat alles gesloten. Eén pand onderscheidt zich ternauwernood van de ingedommelde andere door enkel een bescheiden opschrift en enkele lampen die binnen branden. Wie als buitenstaander dit Gasthaus betreedt, krijgt de indruk de woonkamer van een privéwoning binnen te gaan. Maar het is wel degelijk een café: rustieke tafeltjes met nappen en kaarsen, vier kaartspelers in de hoek en aan de toog een paar krasse knarren. Bijzonder krasse knarren, ik schat hun leeftijd op om en bij de tachtig jaar. Ze gaan vertrouwelijk met elkaar om: het is duidelijk dat ze elkaar regelmatig zien. Misschien wel elke dag, of dan toch elke week op zondagvoormiddag wanneer moeder de vrouw eerst naar de mis gaat en dan thuis het eten klaarmaakt. Een van de ouderlingen wordt opgehaald door een man die waarschijnlijk zijn zoon is en zelf ook al niet meer van de jongste: ‘Het eten is klaar, pa.’ Zwaar op zijn zoon leunend verlaat de man het etablissement.
Tachtig jaar of misschien zelfs meer. Ik maak een eenvoudige berekening. Dan zijn deze mannen geboren tussen halfweg de jaren twintig en het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw. Misschien waren ze oud genoeg om alles bewust te hebben meegemaakt. De fascinatie en de verschrikking. De trots en de angst. Misschien waren ze bij de Jugend, misschien zagen ze vol verering hun net iets oudere broers of hun vaders west- of oostwaarts marcheren. Misschien voerden ze het bevel over, hielden ze toezicht bij, zorgden ze voor de perfecte uitvoering van…
Ach. Heeft het zin? Hebben deze heren dan geen recht op een onschuldige aperitief op een doodgewone zondagmorgen?