zaterdag 16 mei 2020

LVO 185



De Bellemansen waren wat je noemt eenvoudige, modale, goede mensen – nu zouden we spreken van 'hardwerkende Vlamingen': uitermate burgerlijk, proper, spaarzaam, angstig, behoudsgezind. (Ik vraag me af hoe ze ondertussen hebben standgehouden in deze zo hard veranderende, divers en onzeker wordende wereld.) Mijn ouders waren ook niet bepaald aristocraten, maar de wereld waarin ze leefden was toch iets groter: ze keken al eens naar een Franse film, luisterden al eens naar 'Opera & Belcanto' of lazen al eens een boek. En mijn vader verrichtte hoofdarbeid – dat was in die dagen meer dan nu een onderscheidend kenmerk. Dat beide koppels elkaar, ondanks de sociologische kloof die zich tussen hun beider bezittingen manifesteerde in de vorm van een reep braakland die te smal was voor een volwaardig perceel, vrij vaak frequenteerden en allerlei gemeenschappelijke activiteiten belegden, zegt iets over hun eenzaamheid en hun onaangepastheid in de eigen kringen.

De meest doorslaggevende bezegeling van de burenvriendschap, maar ook de minst duurzame, was het gezamenlijk op reis gaan. Dat is, meen ik mij te herinneren, maar één of twee keer voorgevallen. Mijn ouders hadden uit zichzelf al de gewoonte ontwikkeld – en het kón door hun toegenomen welvaart – om oostwaarts te reizen. De Rijn- en de Moezelvallei waren hun favoriete bestemmingen. Wat ze daar precies zochten, ik weet het niet, maar de Duitse Gemütlichkeit van de bewoners moet zeker iets tot hun voorkeur hebben bijgedragen: een on-Vlaamse hartelijkheid, ondanks of misschien juist door toedoen van het recente oorlogsverleden, in combinatie met de reeds afzwakkende schuldgevoelens bij de al wat ouder wordende generatie, waarbij het nooit duidelijk was in hoeverre die schuldgevoelens authentiek waren dan wel door de bezoekers uit de door Duitsland geagresseerde landen op de Duitse oorlogshelden en -overlevers werden geprojecteerd. De weinige keren dat mijn ouders iets over hun Duitse uitstapjes vertelden, benadrukten zij hoe vriendelijk de mensen daar waren en hoe goed zij er waren ontvangen.

Toentertijd stelde ik mij er geen vragen bij, maar achteraf vind ik het toch eigenaardig dat Frankrijk voor mijn ouders blijkbaar niet als reisbestemming in aanmerking kwam. Met hun Simca 1000 hadden ze overal naartoe kunnen rijden, tot in de kleinste dorpen en stadjes, en ze hadden daar alles kunnen aantreffen wat ik zelf vanaf de jaren tachtig zo heb leren liefhebben en waarvan ik vanaf de jaren negentig het verdwijnen zo ben beginnen te betreuren. Zij zouden zeker ook de landschappen hebben gewaardeerd, de goedkope hotelletjes en restaurants, de authenticiteit van het savoir vivre in een landelijke context. Zij kenden de taal, hadden affiniteit met de Franse cultuur. Maar zij vonden – niet geheel ten onrechte, zoals ik later heb kunnen vaststellen – de Fransen onvriendelijk. De Fransen waren nors, hautain en – vooral dat! – chauvinistisch. En mijn moeder, zij had een hekel aan het gebrek aan properheid van de Fransen. Dan bedoelde zij niet dat de Fransen onvoldoende lichaamshygiëne aan de dag legden en dus 'niet proper op hun eigen' waren. Neen, zij had het, denk ik, vooral over de sanitaire installaties die – daar valt inderdaad iets voor te zeggen – in die tijd nog niet bepaald aangepast waren aan de 'moderne' normen die bij ons iets vroeger waren doorgedrongen.

En dus waren mijn ouders met de Bellemansen op reis gegaan. Naar Duitsland. Dat moet zijn meegevallen want het jaar daarop wilden ze dat nog eens overdoen. Maar er was een probleem. En dat probleem, dat was ik. Tijdens die eerste reis van hen zal ik wel 'op vakantie' zijn gegaan naar de grootouders in Stokkem of naar mijn neefjes in Maasmechelen, maar die tweede keer blijkbaar niet, en bovendien waren mijn broer en zus blijkbaar ook voor lange tijd het huis uit – dus stelden mijn ouders voor dat ik mee op reis zou gaan.

Dat zagen André en Christiane niet zitten. Hun eigen kinderen werden uitbesteed aan de grootouders in Dizjille en door mijn aanwezigheid zagen zij het vooruitzicht om eens een week 'zonder kinderen' te zijn in rook opgaan. Er kon geen vergelijk worden gevonden. De Bellemansen haakten af en meteen kwam er ook aan alle andere betrekkingen tussen beide burenkoppels een eind: geen kaartavonden meer, geen gezamenlijke kerst- en oudejaarsfeesten meer – en ja, de Bellemansen schaften zich eindelijk een eigen telefoon aan. Zelfs de kinderlijke contacten tussen mij en Dirk kwamen in een ander daglicht te staan. Het kon mij niet verboden worden om nog eens aan de draad te gaan koekeloeren, maar ik voelde dat er een stevige ontrading in werking was getreden om mij daar te woord te staan. Dirk bleef geconcentreerd op zijn spel en keek niet naar mij om. Of erger nog: hij ging naar binnen. Dat versnelde alleen maar het natuurlijke uit-elkaar-groeien, dat er toch zou zijn gekomen aangezien we inmiddels op andere scholen zaten: Dirk was naar de 'vakschool' getrokken. Ik bleef wel met het onaangename gevoel zitten dat het door mijn toedoen was, door mijn blijkbaar onvermijdelijke deelname aan die reis, dat er een eind was gekomen aan de burenvriendschap.

(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2