donderdag 14 mei 2020

LVO 183



De kaartavond verliep volgens een stramien. Na het schudden, afnemen en delen van de kaarten, een procedure tijdens dewelke er nog werd nagekaart over het vorige spelletje, volgde een korte stilte. De kaarten werden op soort en volgorde gerangschikt in de waaier die werd vastgehouden in de andere hand dan deze waarmee de kaarten op tafel werden gegooid of met een zeker aplomb gesmeten, of waarmee de behaalde slag werd opgeraapt – dat zal dus in de meeste, en wellicht in alle vier de gevallen, de linkerhand zijn geweest. Deze kaartenwaaiers werden, zorgvuldig afgeschermd voor de schuinse blikken van de medespelers, grondig bestudeerd in afwachting dat diegene die had gedeeld de troef annonceerde: de kaartsoort waarmee, als je de op tafel liggende kaartsoort niet kunt ‘volgen’, dat wil zeggen als je er geen kaart van dezelfde soort op kunt leggen, kaarten van een andere soort kunnen worden 'gekocht'. Volgen en kopen zijn in het manillen verplicht – en dat is meteen een van de gegevens waarop het zorgvuldigst moet worden gelet want bij iemand die, door te kopen, verraadt een bepaalde kaartsoort niet meer in de hand te hebben, kunnen de troefkaarten worden ‘afgehaald’. Waardoor hij ze niet voor lucratievere slagen kan bewaren.

Mijn vader had geen zin om zijn moeders taal afvallig te worden en sprak van trefles en piques, maar toch ook, bij wijze van tegemoetkoming, van erten en koekens. De Bellemansen assimileerden zich deels door het ook over picques te hebben terwijl ze, binnen het dialect dat zij spraken, ook schuppens hadden kunnen zeggen. Dat trefles evenwel, het Franse woord voor klavers, namen ze niet over.

De kaartendeler kon sans atout gaan. Dan was er géén troef en telden de punten in deze ronde dubbel. De – volgens wijzerzin – eerstvolgende aan de tafel, altijd een van de andere ploeg, kon meegaan (pas troul) of overrulen door op tafel te kloppen. Dat laatste betekende dat de kaarten die hij had gekregen zo goed waren dat hij dacht met zijn slagen een grotere puntenwaarde te kunnen behalen dan de deler-troefbepaler. In zo'n afgeklopte ronde telden de punten dubbel bij gewone troefkeuze en vierdubbel bij sans atout. Een afgeklopte troefloze ronde kwam maar heel zelden voor en zorgde dan ook steevast voor hilariteit. Zijt ge het wel zeker? Ik kan mij vergissen maar dit leek mij een vraag die enkel door de mannen aan hun vrouwen werd gesteld, niet omgekeerd.

Na de inleidende formaliteiten werd overgegaan tot het eigenlijke spel en viel er een stilte die slechts enkele minuten duurde, totdat alle slagen waren gevallen. Meestal duurde deze fase minder lang dan het nakaarten en het delen en beraadslagen. En dan werd er geëvalueerd en opnieuw gedeeld en begon het spel weer van voor af aan. Ik sloeg het gefascineerd gade.

Mijn ouders en de buren speelden op zo’n zaterdagavond twee of drie 'boomkes'. Een 'boom' is een reeks spelletjes – ik weet niet meer of het aantal spelletjes vastlag, dan wel of er gespeeld werd tot een bepaald puntenaantal was bereikt. Meestal werd het eind van een 'boom' afgewacht om de drankjes te verversen of om naar de wc te gaan. Na de pauze volgde de tweede beweging van de kaartsymfonie.

Deze partituur bepaalde het ritme van de avond en vormde de klankband voor het spel dat ik ondertussen samen met Dirk en Linda speelde. Onze ouders zaten in het salongedeelte van de woonkamer, wij speelden in dezelfde ruimte aan de eettafel of ergens op de grond. Wij probeerden daarbij zo stil mogelijk te zijn. Enerzijds was ons opgelegd de kaarters niet te storen, anderzijds wilden wij hun natuurlijk ook niet op onze aanwezigheid opmerkzaam maken want wij hielden ook de klok in de gaten. We hadden er alle belang bij onze ouders daar niet op te attenderen want zij zouden wel eens kunnen besluiten om niet nóg een boom te spelen. Op die manier reikte de zaterdagavond vaak tot voorbij middernacht.



(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2