maandag 18 mei 2020

LVO 187


We laten het intermezzo ‘De Bellemansen’ achter ons en beginnen aan hoofdstuk 14, ‘Populierendreef 29. Vervolg’.


Mijn ouders noemden het gangetje waarop de trap uitkwam de palier, maar dat was strikt genomen geen juiste benaming aangezien er van deze kleine ruimte niet nog een trap naar een hoger gelegen verdieping vertrok – ik tel uiteraard de ladder niet mee die was bevestigd aan de bovenkant van het zolderluik dat in het plafond was ingewerkt en die uitschoof als je het luik openmaakte door middel van een bovenaan een bezemstok bevestigde haak, die in een aan de onderzijde van het luik bevestigde oogschroef moest worden gestoken. Over de zolder, overigens, heb ik – nu we daar toch even een kijkje nemen, kunnen we hem meteen afhandelen – zeer weinig te vertellen. Ik ben er maar een paar keer op geweest. Hij bevatte voor mij zeker geen geheimen, koffers vol vergeten of verborgen familiedocumenten, kledingstukken die hadden toebehoord aan vorige generaties, spreekwoordelijke lijken in de kast. Neen, onze zolder werd niet gebruikt. Het enige wat ik me er nu van kan herinneren is dat er voor- en achteraan een vierkant raampje was en dat de wereld, van daaruit bekeken, er ongewoon diep en ver bij lag.

Ooit was ik, een kind nog, staande op de palier, ongewild en ongewenst getuige van een drama dat zich beneden in de traphal afspeelde. Ik moet door rumoer uit mijn slaap zijn gewekt want ik stond daar, slaapdronken en bedremmeld, naast de deur naar mijn slaapkamer. Het eerste wat ik zag was het ongewone uitzicht op de bovenkant van politiekepies. Dat had ik nog nooit gezien: de bovenkant van politiekepies. Ik zag hoe mijn vader tekeerging. De inhoud van de discussie begreep ik niet. Maar vriendelijk ging het er zeker niet aan toe. Misschien staat het me nu fout voor de geest – ik was slaapdronken! – maar ik vermoed dat een handgemeen maar ternauwernood werd vermeden. Hoe die agenten daar gekomen waren en wat ze kwamen doen: het ontging mij. Mijn moeder probeerde te sussen, dit mocht hoe dan ook niet escaleren. (Dat was geheel conform het huisbeleid: nooit mocht iets escaleren.) Zij kreeg mij in het oog en spurtte de trap op. Ze duwde mij mijn slaapkamer in en bezwoer mij om terug in bed te kruipen en daar niet meer uit te komen. Alles was in orde, er was zelfs niets aan de hand. Ik geloofde het en zal er waarschijnlijk zelfs meteen aan zijn beginnen te twijfelen of ik daar echt wel politieagenten had gezien, misschien was het maar een droom geweest.

Meestal bleef mijn slaapkamerdeur tegenaan. Dat was een gunstmaatregel die ik had weten af te dwingen: de deur van mijn slaapkamer bleef op een kier en beneden bleef een licht branden. Zo hield ik mij vast aan de dag en hoefde ik niet bang te zijn voor de duisternis. Maar dit keer had mijn moeder de deur volledig dichtgetrokken. Ik begreep dat de omstandigheden bijzonder waren en zulks rechtvaardigden.

(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2