vrijdag 29 mei 2020

de mosselcanon 16


Onder de titel Het land van de mosseleters verzamelden Benno Barnard en Paul de Wispelaere in 2002 57 proeven van 150 jaar Vlaamse vertelkunst. Nu er sprake is van het opstellen van een Vlaamse canon, leek het mij een goed idee de door de samenstellers geselecteerde prozafragmenten aan een lezing te onderwerpen.

Lode Baekelmans. Mijnheer Snepvangers (fragment; 181-186)

De herenknecht en de keukenmeid van notaris Boeykens vormen nu een koppel. Zij hebben er erg lang over gedaan om hun liefde te officialiseren, wetende dat dit het nog langer in dienst blijven onmogelijk maakt. Maar wanneer het moment gekomen is om de notaris op de hoogte te brengen, eens was gebleken dat zij genoeg gespaard hadden om een nabijgelegen kruidenierswinkel over te nemen, ‘overviel hun voor de eerste maal het gevoel vreemden, ondergeschikten in dit huis te zijn’. De evidente gezagsrelatie wordt door hun besluit verstoord.

Maar Snepvangers vangt geen bot bij de notaris! Integendeel, Boeykens is het eens met het voorgenomen huwelijk, meer nog: hij gaat het koppel steunen. Snepvangers en zijn toekomstige, ‘geboren Verstraete’, zien zich gesterkt in hun overtuiging ‘dat eerlijkheid en vlijt steeds passende beloning vinden in dit aardse leven’. Madame Snepvangers baat met een schijnbaar aangeboren kruideniersinstinct en bijgevolg met veel succes de winkel uit, terwijl mijnheer Snepvangers floreert in zijn nieuwe job als ‘vaste getuige’ van de notaris, en als waarnemer op veilingen en stroman bij speculatieve ondernemingen. De notaris draagt hem op om ‘eigendommen op te jagen in de eerste zitdag’. Eerlijk? Nouja. Stilaan vermeerdert de voormalige herenknecht zijn kapitaal en hij wordt eigenaar. Nog maar van een paar krotten, maar alle begin is moeilijk. ‘Glad als een paling was hij in zaken’! Ondertussen schenkt de voormalige keukenmeid hem een dochter, Marieken, en wordt hij ‘vetter’. Wanneer het koppel naar de mis gaat, verlangt madame dat hij ‘zijn hoge zijden hoed’ draagt. Ook zij draagt: ‘veel goud, een zijden kleed en een hoed met binders’, geen ‘ondegelijk mode-goed’ maar ‘zeer kostelijk goed’.

Zoveel geluk kan niet blijven duren, je voelt dat Lode Baekelmans (1879-1965) naar een anticlimax toewerkt.

Maar nog zijn wij zover niet. Marieken keert terug uit de kostschool, waar zij schone manieren en Frans en pianospel heeft geleerd. ‘Weldra was het geluk volkomen in het gezin.’ Het gezin gaat nu regelmatig concerten bijwonen in de Dierentuin. ‘Het leven was zeer fraai en redelijk.’ Er is nu ook tijd voor een buitenverblijf. Zij laten hun winkel over en trekken naar ‘Cappellen’ om er in een nieuwgebouwde villa te gaan rentenieren.

Het door de bloemlezers geselecteerde fragment eindigt in opperste harmonie, het verwachte onheil is – voorlopig? – uitgebleven.