maandag 25 mei 2020

LVO 192



Hij was daar opeens, en hij verdween al even snel. Een week, hooguit tien dagen heeft hij bij ons gewoond. Dat moet in het kader van een of andere liefdadigheidsactie of een uitwisselingsprogramma zijn gebeurd – al werden daar toen zeker nog niet dergelijke dure termen voor gebruikt. Hamid Benoudiba was een eenvoudig, tenger en de eerste dagen behoorlijk en inschikkelijk jongetje van een jaar of acht uit Algerije. Mijn vijf jaar oudere zus, toen uitermate sociaal bewogen, had het lovenswaardige initiatief voor dit tijdelijk verblijf genomen, maar ik, elfjarig of daaromtrent, mocht wel mooi met dat alleen maar Franstalige ventje een deel van mijn vakantie doorbrengen. En dat net in de week dat mijn zomerkameraad Luc C. bij zijn tante en nonkel om de hoek zijn jaarlijkse verblijf genoot – een hoogtijd die wij anders hoofdzakelijk met koersen en shotten doorbrachten. Daar kwam nu natuurlijk niets van in huis.

Daar stonden wij dan in korte broek, begin jaren zeventig. Aangezien ik thuis veruit de jongste was, verkeerde ik nu in een ongewone hiërarchische situatie. Ik moest over mijn gast een postkoloniaal controlerend gezag uitoefenen en ik was zoiets niet gewoon. Ik deed dat ook niet graag want wat zou ik dat ventje dicteren wat het moest en vooral niet mocht doen? Ik verveelde me te pletter, Hamids gezelschap vermocht daar niets aan te cureren. Ik heb dan ook niet zo’n indringende herinneringen aan dat gedwongen samenzijn van bijna een halve eeuw geleden. Eigenlijk heb ik er nauwelijks herinneringen aan.

Zei ik gezag uitoefenen? Nou ja. Na een dag of vijf begonnen de rollen al omgekeerd uit te draaien. Hamid Benoudiba, getraind door hardere levensomstandigheden, had een ferm overleverswilletje en trok zich op den duur niet al te veel van mijn richtlijnen aan. Hij deed zijn zin en ik had maar te volgen – ook al omdat ik hem in de gaten moest houden, natuurlijk. En tegen het eind van de week werd het ventje ronduit ongezeglijk. Niet dat hij onoverkomelijk brutaal was, neen, hij was gewoon brutaal. In de Steiner- of Freinetschool zouden ze tegenwoordig zeggen 'assertief'. Maar in die tijd kenden we dat nog niet, zo’n scholen.

Hamid Benoudiba’s huid was iets donkerder dan de mijne, maar ik ben een bleekscheet, dus zal Hamid ook wel niet zo gekleurd zijn geweest. Wat we samen deden, ik weet het niet meer. Mijn opgedrongen speelkameraad sprak geen woord Nederlands, terwijl mijn Frans toen ook nog niet echt op peil was. Maar ik begreep natuurlijk wel wanneer Hamid bepaalde signalen uitzond. Wanneer hij hongerig was, of dorstig. Dan gaf ik hem te eten, of ik laafde hem. Ook wanneer Hamid een bepaalde behoefte wenste te lenigen, bracht hij mij daar met door gebaren kracht bijgezette talige uitingen van op de hoogte. En daar komen we op een punt waar ik wél nog een levendige herinnering van heb.


(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2