dinsdag 19 mei 2020

scherf 5


Nostalgie

Sándor Márai was na de Tweede Wereldoorlog een vreemde in zijn eigen land. Van de Hongaarse fascisten die met de Duitsers collaboreerden, de Pijlkruisers, moest hij evident niets hebben. Tijdens de oorlog koos hij voor een innere Migration. Maar erna liet hij zich niet inlijven door het communisme. Hij werd dan ook door die nieuwe machthebbers steeds nadrukkelijker geïsoleerd. Hij emigreerde, maar vond nergens nog de teloorgegane hoge beschaving terug waarin hij in Boedapest in de jaren twintig en dertig een vooraanstaande rol had gespeeld en zich tot een gewaardeerd schrijver had weten op te werken. Hij kon zich, toen hij eenmaal naar het Westen was gevlucht, eerst naar Italië en vervolgens naar Amerika, niet vinden in het consumentisme en de ‘lopendebandcultuur’. Márai was een burger, geen kleinburger maar een aristocraat (zonder blauw bloed) die gesteld was op distinctie, klasse en levenskunst. Een burger die grands cafés frequenteerde en er uren durende audiënties verleende aan mannen van hetzelfde niveau. Een burger die kwaliteitskostuums droeg en die, zoals Thomas Mann, vond dat het voordeel van het dragen van een hoed was dat je hem kon afnemen om iemand te begroeten. ‘In  Márai’s ogen was voor de naoorlogse burgers van het Westen, die vooral in materiële welstand waren geïnteresseerd, de “geschiedenisvormende kracht” van hun klasse verloren gegaan.’ (Ernő Zeltner, Sándor Márai. Een leven in beelden, 145)

Thomas Mann neemt in 1935 zijn hoed af voor Sándor Márai.
 
Wanneer ik dit soort zaken lees, kom ik in de verleiding om een zekere hang naar conservatisme niet te onderdrukken en het verdwijnen van een dergelijke vormelijkheid te betreuren. Ik verwoord dit met opzet omslachtig omdat ik mijn aarzeling om het politiek correcte tijdelijk achterwege te laten extra in de verf wil zetten. Meer nog, het is mij om die aarzeling te doen. Wat maakt dat ik niet vrijuit lucht kan geven aan die hang naar conservatisme?

Over welke behoudsgezinde reflex heb ik het? Niet over alles wat met het sociale en met solidariteit te maken heeft en met de afwijzing van de roekeloze levensstijl die ons door het neoliberale kapitalisme wordt opgelegd. Daar geef ik geen duimbreed toe – al ben ik ooit zelf een ondernemer geweest, een kleine zelfstandige: in sociaaleconomisch opzicht wil ik een anti-individualist zijn en betekent vrijheid voor mij geenszins wat de liberalistische ideologie voorschrijft, namelijk dat wie het niet redt in onze maatschappij dat in de eerste plaats aan zichzelf te wijten heeft. Ik was dan ook geen goede kleine zelfstandige, ik weigerde er de kantjes af te lopen en alles in te brengen wat mijn boekhoudster mij suggereerde. Haar bedenking, dat ik op die manier nooit rijk zou worden, wuifde ik weg. Ik ben zo’n naïeve idioot die graag belastingen betaalt. Als ze maar goed gebruikt worden. Op elke weg die ik berijd, over elke brug, bij elke school waar kinderen naar school gaan, bij elk ziekenhuis, bij de trein die rijdt, het museum dat zijn deuren opent, de post die mijn brieven goed doet aankomen denk ik: dat zou ik zelf, op mijn eentje, nooit kunnen bekostigen. Ik ben van het besef doordrongen dat het een voorrecht is om te leven in een verzorgingsstaat – ook al wordt die met een snel tempo afgebroken.

Mijn hang naar conservatisme betreft iets anders. Niet zozeer het sociaaleconomische, maar het esthetische. Een bepaalde kwaliteit van leven. Ik kijk met weemoed terug naar een tijd, die ik zelf nauwelijks nog heb meegemaakt en die ik volop heb zien verdwijnen, toen ambachtelijkheid nog iets betekende, toen mensen fier konden zijn op hun arbeid (maar waarin er ook ontzaglijk veel tijd werd verloren in zinneloze bureaucratie en – zeggen en zien wij nu – overbodige functies). Een tijd toen er beleefde, wat zeg ik, hoffelijke omgangsvormen waren (maar ook veel hypocrisie). Een tijd toen mensen veel meer met elkaar samenleefden en zich nog niet door de technologisering van zowat alle vormen van contact van elkaar hadden losgemaakt (maar waarin er ook veel controle- en roddelpraktijken heersten). Een tijd toen de waarheid, die nodig is om het leven ordelijk en overzichtelijk te houden, nog kon bogen op een vanzelfsprekende autoriteit en kon rekenen op een vanzelfsprekend respect (maar waarin de leugen zich ook gemakkelijk kon verschansen omdat hij boven alle kritiek verheven bleef).

Nostalgie snijdt dubbel. Het is geen onschuldige emotie. Maar zeg nu eerlijk: is de wereld waarin wij nu leven beter dan die van vijftig, die van honderd jaar geleden? Biedt ze meer uitzicht op een fatsoenlijke toekomst?

200510

Ernő Zeltner, Sándor Márai. Een leven in beelden