maandag 11 mei 2020

LVO 181



Op een zomerdag speelde ik eens samen met Dirk Bellemans op ons tuinterras. Dat moet een van de enige keren zijn geweest dat hij buiten de zaterdagse kaartavonden mocht komen spelen – ik weet ook niet meer waaraan ik dat te danken had. Het was zeker ook een van de laatste keren. Wat speelden we? Het zal wel iets met knikkers of autootjes zijn geweest, of een combinatie van beide in een zelfbedacht spel dat we ooit maar één keer zullen gespeeld hebben (zo waren er vele zelfbedachte spellen), maar ik weet wel nog dat het warm was en dat we op de grond zaten en dat Dirk een korte broek aanhad. Ik ook trouwens, dat was in die tijd voor kleine jongetjes nog gebruikelijk.
Ik heb nooit veel aandacht besteed aan het vestimentaire. Ik moest de kleren van mijn zes jaar oudere broer afdragen en kreeg af en toe iets nieuws, bijvoorbeeld pullovers, die mijn moeder in de gekste kleuren en patronen voor mij breide. Of een koerstruitje van het Italiaanse koffiezetapparaatmerk Faema, dat was de sponsor van Eddy Merckx op het eind van de jaren zestig. Daar was ik wel blij mee, al supporterde ik eigenlijk voor Roger De Vlaeminck, die voor de Zedelgemse fietsen- en kachelfabriek Flandria en daarna voor kauwgummagnaat Brooklyn reed. Van Flandria of Brooklyn heb ik nooit een koerstruitje gekregen. Of ik droeg lijvekes met een rits achteraan in de nek. Het kon mij niet veel schelen hoe het eruitzag, als ze maar niet ongemakkelijk zaten – de schaamte over mijn schamele kleren heb ik pas gevoeld toen ik begon te beseffen dat het toch allemaal maar wat met haken en ogen aan elkaar hing en dat mijn moeder haar spaarzaamheid ook op dat artikel misschien wat te fanatiek botvierde.
Dat niet te ongemakkelijk zitten was met broeken niet altijd evident. Soms moest ik, in volle groei, mijn broeken toch wel heel erg lang dragen. Ze werden te kort, en dan naaide mijn moeder er onderaan de pijpen een stuk aan. Dat deed ze niet altijd in een passende stof. Zo heb ik een tijd rondgelopen met een lange broek, bleekgroen van kleur en met onderaan breed uitlopende pijpen, de zogenaamde olifantenpijpen die toen in de mode waren. Mijn moeder lengde, toen ik eruit groeide, die pijpen aan met twee repen stof die ze had uitgeknipt uit het laken met wit-blauwe vierkantjes dat jarenlang op onze keukentafel had gelegen. Dat was op zich natuurlijk al erg, maar je had het als kind te ondergaan. Het was een puur esthetische kwestie en die benadering heeft in mijn leven zeer lang geen rol van betekenis gespeeld. Nijpender was het probleem van het kruis. Uiteraard groeiden niet alleen mijn benen. Jaren heb ik rondgelopen met broeken die mijn scrotum knelden – en dat was niet bepaald comfortabel.
Evengoed als een spannend kruis bij een lange broek konden ook, bij een korte broek, te wijde, niet aansluitende pijpen zorgen baren – zeker in combinatie met de onderbroeken die wij te dragen kregen. Dat waren nog niet de perfect aansluitende slipjes die nu algemeen verworven zijn, maar van die slobberige witte gevallen in terlencastof, met een gulp vooraan. Daarin viel al eens een kier. Meestal waren wij ons daarvan bewust en probeerden we inkijk te vermijden.
Die keer dat ik met Dirk Bellemans buiten op de grond zat te spelen, gebeurde het dat ik opeens, zomaar, kwansuis en volslagen onwillekeurig, door zo’n kier, die Dirk in het vuur van het spel met de knikkers en de autootjes even niet had bewaakt, iets te zien kreeg dat een halve eeuw later nog altijd op mijn netvlies gebrand staat en dat ik dus misschien beter niet te zien had gekregen. Het was iets donkers, iets gerimpelds en iets – en dat was nog het vreemdste – waarop haar stond. Krullende, zwarte haren. Deze ervaring was voor mij, herinner ik mij nu nog altijd, een schokkende ervaring. Het was alsof ik iets levends zag, iets dierachtigs, iets waarvan de eigenaar zich – in al zijn in het spel opgaande onschuld – niet bewust was en waarvoor ik hem had moeten waarschuwen, wat ik uiteraard niet durfde. Ik kreeg een onbedoelde inkijk op een onderdeel van het geslachtsorgaan van een andere persoon en dat was, ik kan het niet anders omschrijven, iets wat tegelijkertijd onrustwekkend én fascinerend was, in elk geval troeblerend genoeg om een definitieve afstand tussen mij en dat andere kind te scheppen en een eind te maken aan het soort van onschuld die wij, zonder het te beseffen natuurlijk, tot dan altijd gedeeld hadden.




(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1 
lees hier vanaf het begin van deel 2