Langzaam verzonk de zon en al de koepels, torenspitsen,
tinnen en transen van Londen verhieven zich roetzwart tegen het toornig rood
der bewolkte kim. Hier als filigraan het kruis van Charing; daar de koepel van
de St. Paul; daar de reusachtige, massieve vierhoek van de Tower; daar als een
groepje bomen, kaalgesnoeid op het uiterst knobbelige topje na, de gespietste
hoofden op Temple Bar. Nu viel het licht op de ramen van Westminster Abbey die
(zo verbeeldde Orlando zich) gloeiden als een veelkleurig hemels schild; nu
werd het hele westen tot een gouden raam (verbeeldde Orlando zich weer) waarop
een schare engelen de hemelse trappen onafgebroken op- en afliepen.
Virginia Woolf, Orlando,
48