ADEL
Zelf was ik er niet van, maar ik kreeg er wel mee te maken:
met mensen die alleen door de plek waar hun wieg stond een streepje voor
hadden. Een streep, eigenlijk.
Een jeugdvriend mocht zichzelf jonkheer noemen. Niet dat hij
daar iets voor gedaan had, neen, het was zo. Hij was in het adeldom absoluut
onvrij.
Nu groeide ik op in een onttoverde tijd (dat is uiteraard
geen nieuws), wat onder meer betekent dat de standsverschillen die in vroegere
versies van onze maatschappij een al te reële impact hadden gehad al danig
waren uitgevlakt. Daardoor moest ik bij het aanspreken mijner speelkameraad
geen knieval maken noch bepaalde door de tijd gepolijste procedures in acht
nemen. We reden ook gewoon met de fiets, allebei – ik bedoel, ik moest niet met
een schild voor mij uit mijn op een schimmel gezeten kameraad door de
dorpsstraat leiden. Toch waren er verschillen, was er distantie. Ik beklom wel
degelijk iedere keer dat ik daar in de grote tuin van de grote villa in
cottagestijl ging shotten (ver genoeg van de ramen om geen ruiten te breken)
een sport op de sociale ladder. Tegenbezoeken in mijn nederige stulp,
overigens, werden niet afgelegd.
De voertaal in het opvallend kroostrijke gezin waarvan mijn
vriend de jongste telg was, verschilde van de mijne. De vader tuinierde met een
welriekende pijp in de bek en informeerde naar mijn toekomstplannen. Hij liet
zelfs niet na mij bij die gelegenheid enige raadgevingen in mijn moedertaal mee
te geven. Het was de enige keer dat hij mij rechtstreeks aansprak. Accentrijk,
maar toch. Hij leek een beetje op monsieur Hulot. De moeder, immer sympathiek
en goedlachs, mocht bij de beenhouwer die zich het dichtst bij de residentiële
verkaveling had gevestigd nog steeds, na meer dan dertig jaar alhier te
resideren, de fijne vleeswaren in haar eigen taal prijzen.
De malse biefstukjes baadden bij die beenhouwer in een
sappig rood bloed.
In de keuken van de cottage, waar de meid naar mijn
proletarische aanvoelen verbazingwekkend onderdanig de genoemde biefstukken
bakte, smeerden mijn vriend en ik om vier uur, bezweet en met groene knieën,
echte boter op een boterham. Boven de lange tafel in de eetkamer hing, aan de
luster, een peertje met een drukknop.