donderdag 7 december 2006

Mijn woordenboek (140)

ADEL

Zelf was ik er niet van, maar ik kreeg er wel mee te maken: met mensen die alleen door de plek waar hun wieg stond een streepje voor hadden. Een streep, eigenlijk.

Een jeugdvriend mocht zichzelf jonkheer noemen. Niet dat hij daar iets voor gedaan had, neen, het was zo. Hij was in het adeldom absoluut onvrij.

Nu groeide ik op in een onttoverde tijd (dat is uiteraard geen nieuws), wat onder meer betekent dat de standsverschillen die in vroegere versies van onze maatschappij een al te reële impact hadden gehad al danig waren uitgevlakt. Daardoor moest ik bij het aanspreken mijner speelkameraad geen knieval maken noch bepaalde door de tijd gepolijste procedures in acht nemen. We reden ook gewoon met de fiets, allebei – ik bedoel, ik moest niet met een schild voor mij uit mijn op een schimmel gezeten kameraad door de dorpsstraat leiden. Toch waren er verschillen, was er distantie. Ik nam wel degelijk iedere keer dat ik daar in de grote tuin van de grote villa in cottagestijl ging shotten (ver genoeg van de ramen om geen ruiten te breken) een sport op de sociale ladder. Tegenbezoeken in mijn nederige stulp, overigens, werden niet afgelegd.

De voertaal in het opvallend kroostrijke gezin waarvan mijn vriend de jongste telg was, verschilde van de mijne. De vader tuinierde met een welriekende pijp in de bek en informeerde naar mijn toekomstplannen. Hij liet zelfs niet na mij bij die gelegenheid enige raadgevingen in mijn moedertaal mee te geven. Het was de enige keer dat hij mij rechtstreeks aansprak. Accentrijk, maar toch. Hij leek een beetje op monsieur Hulot. De moeder, immer sympathiek en goedlachs, mocht bij de beenhouwer die zich het dichtst bij de residentiële verkaveling had gevestigd nog steeds, na meer dan dertig jaar alhier te resideren, de fijne vleeswaren in haar eigen taal prijzen.

De malse biefstukjes baadden bij die beenhouwer in een sappig rood bloed.

In de keuken van de cottage, waar de meid naar mijn proletarische aanvoelen verbazingwekkend onderdanig de genoemde biefstukken bakte, smeerden mijn vriend en ik om vier uur, bezweet en met groene knieën, echte boter op een boterham. Boven de lange tafel in de eetkamer hing, aan de luster, een peertje met een drukknop.