ADELAAR
De beweeglijke kop op een gegoten romp: hij houdt ons in de gaten. Hij ziet ons beter dan wij hem. Wij proberen hem te volgen, maar hij cirkelt steeds hoger en wordt een stip. Hij doet pijn aan onze ogen.
Hoog boven alles zweeft met licht opkrullende gevingerde vleugels de adelaar. Buiten ons bereik relativeert hij, gewoon door er te zijn, ons aardse gemier.
Eén keer waren de rollen omgekeerd. Ik sleurde mezelf op een fiets een col op. Van schaduwplek naar schaduwplek, het was te heet voor dit soort exploten. Plots, na alweer een bocht, verscheen naast mij een diepte en in die diepte zag ik het dal waar mijn lijdensweg was begonnen. En boven dat dal, maar onder mij, op misschien maar vijftig meter in, jawel, vogelvlucht, zweefde hij.
Ik heb toen eerbiedig halt gehouden. Het kwam mij voor dat hij mij in de ogen keek. Heel even maar, maar toch.