wolkenfragmenten uit Virginia Woolf, Orlando
3270
In het oosten verrezen de torens
van Londen, hing de rook van de stad; en misschien, als de wind uit de goede
hoek kwam, waren geheel aan de einder de verweerde rotskruin en de scherp
getande contouren van Mount Snowdon te zien, die reusachtig en massief tussen
de wolkenflarden torende. (16)
3271
(…) de ijle zomerwolken
hingen roerloos in de lucht (…) (17)
3272
Na een klein uur – de zon neeg snel
ter kimme, de witte wolken waren nu rood gekleurd, de bergen violet, de
bossen purper, de dalen zwart – weerklonken de tonen van een trompet. (17)
3273
Langzaam verzonk de zon en al de
koepels, torenspitsen, tinnen en transen van Londen verhieven zich roetzwart
tegen het toornig rood der bewolkte kim. (48)
3274
Toen de wolkbreuk op het
allerhevigst was, klonk er een dof gedreun als van zware kanonnen. (55)
3275
Vlak achter haar, zich als het ware
in de schaduw harer statiger zusters verbergend, loopt Vrouwe Ingetogenheid, de
teerste en schoonste dezer drie; zij toont ons slechts haar gezicht gelijk de
jonge maan zich vertoont als deze smal en sikkelvormig tussen de wolken
gaat. (123)
3276
Op dit serene en ordelijke beeld
zagen de sterren neer, fonkelend, onbeweeglijk, diamanthard, uit een wolkenloze
hemel. (203)
3277
Toen bemerkte Orlando plotseling
dat een kleine wolk ahcter de koepel van de St. Paul zichtbaar werd.
Terwijl de slagen weerklonken werd de wolk steeds groter, zij zag hoe
deze verdonkerde en met grote snelheid uitdijde. Tegelijkertijd stak er een
lichte bries op en tegen dat de zesde slag van het middernachtelijk uur had
weergalmd, was in het oosten de hemel geheel en al met een zich onrustig
voortbewegende duisternis overdekt, hoewel de lucht in het westen en noorden
nog even helder was als voordien. Toen begon de wolk ook naar het
noorden te spreiden. De hoogten die op de stad neerkeken werden stuk voor stuk
verzwolgen. Slechts Mayfair met al die schitterende lichtjes scheen in
tegenstelling hiermee helderder te stralen dan ooit tevoren. Op de achtste slag
strekten enige voortijlende wolkenflarden zich boven Piccadilly uit.
Deze schenen zich samen te pakken en met buitengewone snelheid voort te jagen
in de richting van de West-End. Toen de negende, tiende en elfde slag klonk,
strekte een enorme zwartheid zich naar alle kanten boven de stad uit. Bij de
twaalfde slag van het middernachtelijk uur was het volledig duister. Wild
wervelende wolkengevaarten bedolven de stad. (204-205)
3278
De enorme wolk welke zich
die eerste dag van de negentiende eeuw niet slechts boven Londen doch boven de
gehele Britse eilanden uitbreidde, bleef lang genoeg hangen – of bleef
eigenlijk niet hangen, omdat het gebeuk van bulderende stormwinden deze telkens
in een andere richting dreef – om op een merkwaardige manier al degenen te
beïnvloeden die zich in de schaduw ervan bevonden. Het Engelse klimaat scheen
een verandering te hebben ondergaan. Het regende veelvuldig, doch slechts in
vlagen, de ene stortbui was nauwelijks voorbij of de volgende begon. De zon
scheen natuurlijk wel, maar deze was zo door wolken omfloerst en de
lucht was zo met vocht verzadigd, dat hierdoor de zonnestralen verkleurden en
fletse lila, oranje en rode tinten de meer uitgesproken kleurschakering van het
achttiende-eeuwse landschap vervingen. (206)
3279
Want daar, zo peinsde hij, ravotten
en rollebolden winter en zomer, jaar in jaar uit, de wolken als walvissen
of, beter gezegd, als olifanten (…)
(209)
3280
Op een middag aan het begin van de
eeuw reed zij in haar oude staatsiekoets door St. James’ Park toen een van die
zonnestralen, welke soms – hoewel niet vaak – kans zagen de aarde te bereiken,
zich worstelend door de wolken drong en deze marmerde met de vreemdste
prismatische kleuren. Dit schouwspel was zo merkwaardig vergeleken bij de
klare, strakke luchten van de achttiende eeuw dat zij het raampje neerliet om
er naar te kijken. De paarsbruine en flamingokleurige wolken deden haar
met een heerlijk gevoel van beklemming – hetgeen bewijst dat zij zonder het te
weten reeds door de vocht was aangetast – denken aan stervende dolfijnen in de
Ionische Zee. (210)
3281
‘Op wie,’ vroeg zij terwijl zij haar ogen op de wervelende wolken
vestigde en er zo, met ineengeklemde handen op de vensterbank geknield, uitzag
als de verpersoonlijking van de hulpeloze vrouw, ‘Op wie kan ik steunen?’ (223)
3282
De roeken buitelden en duikelden tussen de violette najaarswolken. (223)
3283
En zij keek naar boven, recht in het wonderschone gouden
schuim waartoe de wolken zichzelf hadden gekarnd, en bijna onmiddellijk
zag zij hierin een pad lopen en kamelen die, omgeven door rode stofwolken, in
een enkele rij door de rotsige woestijn trokken (…) (226)
3284
Wolken drijven voorbij, doorzichtige en
zware, kleine kleurschakeringen over het gras tevoorschijn toverend. (244)
3285
Het zou ettelijke uren kunnen duren voor zij antwoord kreeg
op haar telegram; het was zelfs heel goed mogelijk dacht zij, terwijl zij naar
de lucht keek waar de hoge wolken voorbij jaagden (…)
(256)
3286
Het wolkendek was ingekrompen en vormde nog slechts
een dun waas (…) (268)
3287
Geheel aan de einder braken de verweerde punten van Mount
Snowdon verblindend wit door de wolken; zij zag het verre Schotse
bergland en de woeste getijden die kolken om de Hebriden. (294)
3288
Zij keek bezorgd omhoog naar de lucht. Deze was verdonkerd
nu door de wolken. (296)
3289
Het vliegtuig schoot uit de wolken tevoorschijn en
bleef boven haar hoofd in de lucht hangen. (297)