(december 1990)
Tussen tekening en
onderschrift
Bij uitgeverij Loempia verscheen zopas het tweede album
van de Brugse tekenaar Benoît (Benoît van Innis): Het verboden Museum. Dit is, zeker gemeten naar de maatstaven die
gelden binnen de kleine wereld van de Vlaamse of Belgische humortekening, om
allerlei redenen een zeer opmerkelijke gebeurtenis. Men kan zich afvragen of er
voor deze vorm van beeldende kunst in Vlaanderen wel een markt bestaat. Het
initiatief van uitgeverij Loempia is in dit opzicht alleszins lovenswaardig te
noemen. Rendabiliteit zit er wellicht slechts in door parallel een Franstalige
versie van het album te publiceren, zoals dat ook al gebeurde met Benoits
eersteling, Scrabbelen in de Herfst /
Rire en automne à Bruges (1989).
Het uitgeversrisico heeft zeker niet met de hoogstaande
kwaliteit van het boek te maken, maar met de onzekerheid over het genre. Het verboden Museum is immers geen stripverhaal
en al evenmin een bundeling van al dan niet politieke cartoons. Het verboden Museum is als uiting van
beeldende kunst in boekvorm een voor dit land, bij mijn weten, zeer zeldzaam,
om niet te zeggen volstrekt uniek fenomeen. Benoît zelf is niet ongevoelig voor
de speciale plaats die hij inneemt. Hij bezigt voor zijn werk niet graag de
term ‘cartoons’. ‘Humortekening’ vindt hij een betere omschrijving. En voor
‘tekening’ tout court is hij helemaal
gewonnen.
Het onderscheid dat hier gemaakt wordt is niet gratuit en
zeker niet futiel. Je ziet onmiddellijk dat zowel de zwart-witte als de met
olieverf opgehoogde tekeningen het product van een doordacht artistiek concept
zijn. Geen met de losse pols neergepote schetsen. Al evenmin is er enige
aanleiding om van steriel seriewerk te spreken. Elke tekening van Benoît is wat
vormgeving, compositie, materiaalkeuze en kleurzetting betreft intens
bestudeerd en doorwrocht. Nergens verloochent Benoît zijn opleiding tot
kunstschilder. Het gebeurt niet zelden dat een gepubliceerde prent slechts het
zichtbare sediment is van een hele reeks daaraan voorafgaande, voorgoed
onzichtbaar geworden versies.
Benoîts tekeningen vragen in eerste instantie om als
tekening gezien en beoordeeld te worden. Pas in tweede instantie, in hun
dialectiek met het onderschrift, zijn ze dragers van een grappige boodschap.
Dit blijkt bij uitstek ex contrario,
wanneer ofwel de tekening, ofwel de grap minder geslaagd is. Indien de grap
minder is, kan de tekening nog veel goed maken. Erger is het als de prent, in
verhouding met de hoge eisen die Benoit zichzelf stelt, zwakker is. Dat is zo
met de tekening van een in lichterlaaie staand schoolgebouw. In de vorm van het
onderschrift Elk schooljaar begon met een
misviering in Maria Assumpta komt de redding hier onherroepelijk te laat.
Het kenmerkende van Benoits ‘humortekeningen’ is dus dat ze op zichzelf, als
tekening, kunnen genoten worden. De humoristische betekenis vormt een niet te
versmaden, maar daarom niet minder belangrijke surplus.
Het uitgeversrisico en de hoge plastische kwaliteiten,
ongebruikelijk in het genre van ‘de humortekening’, zijn twee redenen waarom ik
de publicatie van Het verboden Museum
zonet een opmerkelijke gebeurtenis heb genoemd. De originaliteit van de humor
en de algemene sfeer waarin de tekeningen baden, reiken samen nog een argument aan
waarmee ik mijn bewering kan staven.
Ik noem drie argumenten in een poging iets over die
unieke sfeer van Benoits werk te zeggen. Primo. Deze sfeer heeft iets te maken
met de subtiele mengeling van intelligente observatie en gedoseerde
absurditeit. Secundo. Hij komt naar voren in het ietwat venijnige aankaarten
van kleinmenselijke trekjes in een al bij al zeer vriendelijke, onschuldige
omgeving. Tertio. Hij wordt bepaald door het contrast tussen de stijve
uitdrukkingsarmoede van de personages en de grote uitdrukkingskracht van de
landschappen en decors, decors die variëren van dorre woestijnkraters tot
gelambriseerde woonvertrekken.
Ik ben er mij van bewust dat dit soort argumenten om
Benoits werk te omschrijven geen steek houdt; het is te enen male onmogelijk.
Begin ook maar niet aan een beschrijving van één
afzonderlijke tekening. Ik neem een vrij eenvoudige tekening (p. 84) als
voorbeeld en zeg: ‘een tekening met een man in een geruit pak, die voor zich
uit in de wind een doekje laat wapperen, tegen een achtergrond van lichtjes
gebogen, populierachtige kale bomen, en met als onderschrift Hier zien we de Belgische kunstenaar Gerd
Ververs met lucht werken’.
Zwijgen past beter, want ik doe de tekening geen eer aan. De schoonheid ervan
is onzegbaar en het mopje verliest al zijn draagkracht, zeker wanneer het uit
de reeks waarin het thuishoort (Niet alle
hedendaagse kunstenaars werken met marmer, klei of olieverf) en uit het
boek waarin die reeks geplaatst werd, wordt geïsoleerd. Je moet de tekening zien. (Dit in onderscheid met de
gangbare ‘cartoon’, die dikwijls enkel beoogt grappig te zijn, en die je dan
ook, zonder al te veel aan roofbouw te doen, gemakkelijk kan navertellen.)
Mijn derde argument om de sfeer van Benoîts werk nader te
omschrijven wordt dikwijls aangehaald door de recensenten. Men spreekt over een
effect van vervreemding dat tot stand zou komen door het plaatsen van stijve
personages in absurde, zelfs surrealistische decors. Hier wil ik even nader op
ingaan. Ik meen namelijk dat de stelling nuancering behoeft.
De decors die Benoît gebruikt zijn weliswaar niet altijd,
maar toch dikwijls heel normaal: een strand, een huiskamer, een museumzaal.
Enkele keren is er zelfs helemaal geen omgeving, de figuren zijn gewoon op het
witte blad getekend. Slechts in een beperkt aantal prenten werd een manifest
absurd element verwerkt. Zo bijvoorbeeld in de tekening Wilt u misschien, in afwachting, iets drinken vroeg de secretaris van
de minister. Een massief bureau waarop vulpen, boek en presse-papier lijken
vastgekleefd, staat zonder enige aanwijsbare reden en blijkbaar zonder dat de
personages er aanstoot aan nemen, gewoon op zijn kant.
Ik onderschrijf daarom niet de mening dat de spankracht
van Benoîts tekeningen zou gelegen zijn in het vervreemdende contrast tussen
houterige, vrij normaal ogende figuren en een absurde achtergrond. Het zou
trouwens al te gemakkelijk zijn voor de tekenaar om enkel op dit effect van de
onaangepaste context te teren. Het soms beklemmende spanningsveld dat
opgeroepen wordt door Benoîts tekeningen en de humor binnen dit spanningsveld
moet elders gesitueerd worden. Het spanningsveld wordt vooral geschapen door de
verhouding tussen tekening en onderschrift. Aangezien het onderschrift nooit
echt past bij de tekening, heeft er een verschuiving plaats. Het onderschrift
brengt altijd iets nieuws aan dat niet in de tekening besloten ligt. Met andere
woorden, de tekening is nooit louter een illustratie bij het onderschrift. Of
men nu eerst de tekening bekijkt en dan pas het bijgaande onderschrift leest,
of omgekeerd, dit maakt geen verschil uit. De verschuiving grijpt steeds plaats
en tovert, bij wie er gevoelig voor is, een milde glimlach op het gelaat.
Dit mechanisme van verschuiving kan verder onderscheiden
worden. In sommige humortekeningen wordt de verschuiving vooral door het
onderschrift veroorzaakt. Een op het eerste gezicht volkomen neutrale en op
zich niet onmiddellijk grappige tekening wordt door een exuberante toelichting
op de helling gezet. Dit is het geval bij een van de tekeningen uit de reeks De teloorgang van onze cultuur. Een
modale man staat met een boek over insecten in de hand naast een ordinaire
secrétaire en spreekt de lezer toe: Wie
weet nog dat de winterhaft, boreus hyemalis, niet tot de vliegen behoort maar verwant is aan de schorpioenvliegen,
mycoptera.
In andere tekeningen wordt de verschuiving door de
tekening zelf, en in het bijzonder door een anomalie daarin, bewerkstelligd.
Dit is bij voorbeeld het geval in de tekening Ondanks het feit dat zijn moeder zwaar ziek was behaalde Eddy
Vandevyvere tien op tien voor goniometrie. De leerling en een volwassen man
met rosse baard, vermoedelijk de leraar goniometrie, staan naast een raam
afgebeeld. Achter het raam hangen enkele absurde dingen in de lucht: een
pijpleiding, twee armen van een octopus en een blauwzwarte wimpel.
De humor die uit dit spanningsveld tussen tekst en
tekening naar boven komt, staat of valt met een delicate dosering. Het lijkt
mij dat Benoit tot driemaal toe de draagkracht van het verschuivingsmechanisme
overschat, uitgerekend wanneer hij boven het onderschrift een volledig
abstracte tekening plaatst. Tussen onderschrift en tekening valt geen noodzakelijke
band meer te onderkennen. De anomalie betreft niet langer een figuratief detail
van de tekening; de tekening zelf is in haar geheel een abstractie geworden. En
dat lijkt me te gewaagd, niet subtiel genoeg. Zo vind ik het contrast tussen
een patroon van min of meer gealigneerde zwarte stippen en het onderschrift De weerdeskundigen spraken over een
broeikaseffect te verregaand, goedkoop zelfs. Bovendien mis ik bij deze
tekening ook het esthetische genoegen dat mij bij zowat alle andere erg
bekoort.
Tot hier het formele mechanisme achter de spankracht en
de humor van Benoîts tekeningen.
Dit wordt bevestigd en versterkt onder meer door de wijze
waarop de personages getekend zijn. Stijf en houterig inderdaad, in maatpak of
tailleur, maar vooral ook bewegingloos en, vreemd genoeg, zonder uitdrukking.
Benoit laat ze hoogstens eens iets aanwijzen of in een expressieve houding
staan, maar zelden of nooit legt hij op hun gelaat de conventionele uitdrukking
van een emotie. Het zijn altijd andere koppen, dat wel, maar ze kijken steeds
op dezelfde zuinige, wat norse manier, met benepen mondjes, haakse neuzen en
gefronste wenkbrauwen. Eén keer laat Benoît twee mannen in maatpak hartelijk
lachen (bij de minister die de mop van die Hollander en die twee Duitsers vertelt),
maar je voelt zo dat de uitgebeelde expressiviteit in dit geval volkomen onecht
is. Dit versterkt de houterigheid eerder dan haar te versoepelen. Meestal
kijken Benoîts personages als verstrooide deurwaarders, streng, doordringend en
een beetje hautain. Ook de Twee mannen
met identiek dezelfde schoenen die elkaar kruisen in het desolate Pamirgebergte
(een landschap van kale, piramidevormige rotsen) vertrekken geen spier van
hun gelaat en blijven stuurs voor zich uitkijken.
Het spreekt voor zich dat dit autisme van de personages,
dat in het geheel niet afgestemd is op de bizarre gebeurtenissen die hen
overkomen, aanleiding geeft tot een tot ongemakkelijk lachen aanzettend gevoel
van vervreemding bij de lezer. Het is veelbetekenend dat in enkele gevallen
slechts op een onrechtstreekse manier uitdrukking gegeven wordt aan een emotie.
Ze laat Benoît de directeur van het college in ‘een heel emotionele toespraak’
een koprol maken. Of de brilleglazen van de muziekleraar barsten wanneer een
jongen in korte broek Viva la musica
zingt voor het zangexamen. Zweetdruppels parelen op het voorhoofd var de leraar
die nog de tijd heeft meegemaakt dat er
geen uniform examenpapier bestond.
Een enkele keer slaat het grappige gevoel van
vervreemding om in beklemming. De laatste tekening laat uitschijnen dat de uitdrukkingsloze
figuren wel eens onverschillig zouden kunnen zijn. Hun houterigheid is onmacht
tot communicatie. Een vader toont zijn dochtertje hoe Raoul Lambert dat doelpunt
had gemaakt. Hij verstart in de pose van een uitglijdende schaatser. Het dochtertje
zit op een te grote stoel voor zich uit te staren en geeft geen krimp.
Benoît, Het verboden
Museum, Uitgeverij Loempia, 1990
Deze recensie verscheen in het decembernummer 1990 van Kunst & Cultuur, het inmiddels ter
ziele gegane tijdschrift van wat toen nog het Paleis voor Schone Kunsten
heette, nu Bozar.