26 oktober 2015
maandag
Behalve wat contrast bijwerken of soms
eens, zonder de oorspronkelijke verhoudingen van het formaat te veranderen, iets
bijknippen, of van een kleur- een zwart-witfoto maken: dat zijn de enige Photoshopbewerkingen
die ik mij veroorloof. Zelden ga ik zitten knoeien met luchten dramatischer te maken
of kleuren te wijzigen of wat weet ik al niet wat je kunt doen om een foto
effectvol en aansprekelijker te maken – ik wil de werkelijkheid tonen zoals ik
haar zie en dat is niet anders dan zoals iedereen haar zou kunnen zien als hij
maar goed keek. Trouwens, ik beheers die technieken niet, ik heb nooit met
Photoshop leren werken en ik neem er ook de tijd niet voor. Het is dan ook een
beetje teleurstellend dat de eerste foto sinds jaren waar ik wél aan heb zitten knoeien, en dan nog op een manier die er
vrij amateuristisch uitziet, zo’n bijval genoot op het net. Nooit eerder kreeg
ik zoveel gunstige commentaren op een foto – ja, uitgerekend op een foto
waarvoor ik me zelf een beetje geneer. ¶ Niet de televisie op zich is de
oorzaak van de desalfabetisering en ontlezing waaraan de jongste generatie
lijdt, maar wel het feit dat die generatie, door toedoen van de televisie, veel
minder verbale interactie heeft gehad met ouders en leeftijdsgenoten. Of
dit inzicht: Hoe dichter productie
en consumptie bij elkaar staan, bijvoorbeeld in een stedelijke omgeving waar
ambachten en kleinhandel nog aanwezig zijn, hoe minder reclame impact kan
hebben – de verbruiker ziet dat het product kwalitatief is, het hoeft niet te
worden aangeprezen door middel van leugenachtige reclame. (Jonathan
Franzen, De kunst van het alleenzijn). ¶ Ironie is een manier om niet
ten volle in de werkelijkheid te staan, je doet alsof ergens anders zich iets
afspeelt waar je straks heen gaat en dat voor jou belangrijker is – maar zo’n
ergens anders is er niet, je belazert jezelf. Ironie is een strategie om het
risico van gezichtsverlies te vermijden. De ironische onverschilligheid is altijd
een voorgewende, nooit een authentieke, volledige, onverschilligheid.
(Joost de Vries, Vechtmemoires) Kijk hoe de sociale media perfect bij
die ‘postmoderne’ (of 'postpostmoderne') attitude aansluiten: op het net kun je
altijd ongehinderd niet voluit gaan
in een emotie. Je hoeft je niet te engageren, je houdt altijd een vluchtweg
open. Je kunt even iets zeggen, maar niemand zal je, zoals wanneer je elkaar in
de ogen zou kijken, zeggen wat voor een hufter of lafaard of stomkop je
eigenlijk bent. Het leidt tot versnippering – zoals je op een receptie uitkijkt
naar andere en betere gesprekspartners dan de persoon die tegenover je staat en
waarmee je, glas in de hand, nietszeggendheden staat uit te wisselen. En op het
einde van de avond heb je niet één werkelijk contact gehad. Het ongeduld. De
irritatie en frustratie die het gevolg zijn van het niet tot keuzes komen, ook
niet de keuze voor een emotie. Je komt er niet toe omdat een keuze maken altijd
ook de aanvaarding inhoudt dat je voor een aantal mogelijkheden niet kiest. Wij leven in een tijd waarin
we alles willen en waarin we, door angstvallig niets aan ons te laten
voorbijgaan, veronderstellen dat we daardoor niets missen – wat natuurlijk niet
waar is, maar we missen het overzicht om te zien dat wat tot ons doordringt maar
een verwaarloosbare fractie is van alles wat is. De ironicus kiest niet en
daarom plaatst hij de grote woorden tussen aanhalingstekens. Hij kan niets meer
ernstig nemen, hij weigert om in iets te geloven, om er zich volledig achter te
zetten. Hij weigert zijn vermeende autonomie uit handen te geven. Wie iets
tussen aanhalingstekens plaatst, schort zijn eigen oordeel erover op, en
daarmee meteen ook zijn engagement. Het gebruik van emoticons is van dezelfde
orde. Wanneer alles ironisch is geworden, wordt een gebruiksaanwijzing voor
ironie noodzakelijk: ‘Let op, dit is écht ironisch!’ – waardoor de glimlachende
en knipogende smiley zelf paradoxaal genoeg in de mededeling het enige
niet-ironische element wordt. ¶