wolkenfragmenten
uit Jonathan Franzen, De kunst van het
alleenzijn
1682
Op een bewolkte februarimorgen in
1996 kreeg ik per post van mijn moeder in St. Lofuis een valentijnspakje dat
bestond uit één rozig romantische kaart, twee plakken Mr. Goodbar van een ons,
één hol, rood hart van filigraan op een lus van koperdraad, plus één kopie van
het verdrag van een neuropatholoog van de autopsie op de hersenen van mijn
vader. (11)
1683
Hoog boven de wolken schijnt de
zon altijd. (186)
1684
Hoe hevig de stedelijke elite van het
land ook begon te snakken naar Europese verfijningen, alle pogingen om steden
meer ‘het aanzien te geven van Parijs’ – Daniel Burnhams ontwerp voor een
horizontaal Chicago van parken en boulevards is daarvan misschien het
beroemdste voorbeeld – strandden spoedig op de kostenbesparende wolkenkrabbers
of verdronken in de immigratiegolven. (204)
1685
Over het algemeen verzet ik me tegen de
wens dat ik in een vroegere tijd had geleefd (ik stel me dan altijd voor dat ik
doodga aan een ziekte waar nog net geen geneesmiddel tegen gevonden is), maar
ik maak een uitzondering voor die jaren, toen het hart van Amerika nog klopte
in zijn steden, de jaren van Lou Gwehrig en Harold Ross, van automatieken en wolkenkrabbers,
van trolleybussen, gleufhoeden en stampvolle stations. (204)
1686
City Life schildert fraai het contrast
tussen het heroïsche, beschrijvende werk van de negentiende-eeuwse De
Tocqueville en de kwaadaardige opgeblazenheid van de twintigste-eeuwse Le
Corbusier, wiens visie beperkt en dwingend was: superwolkenkrabbers
omgeven door gras en supersnelwegen; een cartesiaanse scheiding van werk en
spel, van huisvesting en commercie. (205)