maandag 16 november 2015

wolken 1682-1686



wolkenfragmenten uit Jonathan Franzen, De kunst van het alleenzijn

1682
Op een bewolkte februarimorgen in 1996 kreeg ik per post van mijn moeder in St. Lofuis een valentijnspakje dat bestond uit één rozig romantische kaart, twee plakken Mr. Goodbar van een ons, één hol, rood hart van filigraan op een lus van koperdraad, plus één kopie van het verdrag van een neuropatholoog van de autopsie op de hersenen van mijn vader. (11)

1683
Hoog boven de wolken schijnt de zon altijd. (186)

1684
Hoe hevig de stedelijke elite van het land ook begon te snakken naar Europese verfijningen, alle pogingen om steden meer ‘het aanzien te geven van Parijs’ – Daniel Burnhams ontwerp voor een horizontaal Chicago van parken en boulevards is daarvan misschien het beroemdste voorbeeld – strandden spoedig op de kostenbesparende wolkenkrabbers of verdronken in de immigratiegolven. (204)

1685
Over het algemeen verzet ik me tegen de wens dat ik in een vroegere tijd had geleefd (ik stel me dan altijd voor dat ik doodga aan een ziekte waar nog net geen geneesmiddel tegen gevonden is), maar ik maak een uitzondering voor die jaren, toen het hart van Amerika nog klopte in zijn steden, de jaren van Lou Gwehrig en Harold Ross, van automatieken en wolkenkrabbers, van trolleybussen, gleufhoeden en stampvolle stations. (204)

1686
City Life schildert fraai het contrast tussen het heroïsche, beschrijvende werk van de negentiende-eeuwse De Tocqueville en de kwaadaardige opgeblazenheid van de twintigste-eeuwse Le Corbusier, wiens visie beperkt en dwingend was: superwolkenkrabbers omgeven door gras en supersnelwegen; een cartesiaanse scheiding van werk en spel, van huisvesting en commercie. (205)