© rr
|
15 november 2015
zondag
Gisteren ging ik naar de – seculiere –
begrafenisplechtigheid voor Cyriel, die zich vorige week in een Amsterdams
kanaal van het leven benam. Hij was pas twintig. Het was een ingetogen, waardige,
bij momenten indrukwekkende plechtigheid. De ouders brachten geen bruidegom
naar het altaar, maar een urne. Op een gegeven ogenblik weerklonk Cyriels
muziek, zelf gecomponeerd, door hemzelf vertolkt op de saxofoon. Het werd toen
heel stil in de Machariuskerk. Cyriel was een muzikaal talent.
Zijn leraren gingen ervan uit dat hem een mooie toekomst wachtte. Een van hen
vertelde dat hij zich herinnerde hoe Cyriel een muziekinstallatie demonteerde,
‘op zoek naar het hart van de muziek’. Stil werd het zeer zeker toen Cyriels
ouders het woord namen en enkele mooie anekdotes vertelden. Moedig en verstild,
getekend. C. vertelde hoe Cyriel, toen hij elf was, vroeg wat dat dan was, de
ziel. Zij antwoordde hem dat als je dood gaat, de ziel dat deel van jou is dat naar
de hemel gaat. ‘Maar wat ís de ziel?’ drong het kind aan. ‘Dat is iets als je
hart, Cyriel. Datgene waarmee je denkt en voelt.’ ‘Ach,’ antwoordde het kind, ‘nu
begrijp ik het: de ziel, dat is ons denken, ons leukste, onze verveling.’ T.
vertelde over een uitstap naar de zee. De auto was in een file terechtgekomen.
Echt zo’n file zoals een file op zijn ergst kan zijn, een die úren stilstaat
omdat de snelweg volledig geblokkeerd is. De kinderen hadden hun fantasie laten
werken en allerlei spelletjes bedacht. Binnen maar ook buiten de auto. Zij
hadden er de andere wachtenden bij betrokken en die hadden dat niet erg
gevonden, integendeel. Later bleek Cyriel aan die dag de mooiste herinnering
van die zomer te hebben overgehouden. Zijn vader bleek daar nu dankbaar voor:
‘Cyriel heeft ons leren in de file staan. Hij heeft ons geleerd hoe je goed
moet wachten.’ Deze ouders hebben net dagen lang in een verschrikkelijke
onzekerheid geleefd. ‘Je moet voortdoen met wat je kracht geeft.’ Dat hoorde ik
ook tijdens die dienst. Ik zal proberen het te onthouden. ¶ Veel van mijn
Facebookcontacten hullen hun profielfoto in de Franse driekleur. Patrick
Ghyselen schrijft over die uiting van rouw – want dat is het in de eerste
plaats – een stukje.
Hij vindt het geen goed idee, omdat de Franse vlag ook de Franse militaire
acties in het buitenland dekt. En daarbij vallen óók onschuldige slachtoffers.
Ik deel zijn tekst, zonder daar zelf commentaar aan toe te voegen. Een paar uur
later blijkt er zich een hele discussie te hebben ontsponnen tussen voor- en
tegenstanders. Het voelt vreemd om vast te stellen hoe ook in de gedeelde
verontwaardiging en rouw om wat er in Parijs is gebeurd een soort van
polarisering intreedt. Het woord ‘cynisme’ valt (met betrekking tot Ghyselens
tekst). Ik voel mij door dit verwijt – onrechtstreeks – aangesproken. Maar ik
heb de tekst gedeeld omdat ik de vorm waarin we onze verontwaardiging en rouw verpakken
uitermate belangrijk vind. Ik heb altijd het woord ‘symboolblindheid’ onthouden
waarmee ooit een van mijn filosofieprofessoren indertijd, na het Heizeldrama, het
gedrag van voetbalhooligans hekelde. Die gebruikten namelijk symbolen, in casu
nazistische, zonder er alle implicaties en connotaties van te onderkennen. Daarom
lijken bedachtzaamheid en terughoudendheid in het uiten van verontwaardiging en
rouw om de doden van de aanslagen in Parijs mij meer dan op hun plaats. Een
vlag is altijd op de een of andere manier besmeurd. Een vlag is altijd ook een
banier waarachter legers naar het slagveld trekken. We hebben een minder
oorlogszuchtige retoriek nodig. Sommigen hebben dit ook zo begrepen: zij
vervingen hun profielfoto door een afbeelding waarop álle vlaggen staan
afgedrukt. ¶