zondag 22 november 2015

vierenvijftig 42


© rr


15 november 2015

zondag

Gisteren ging ik naar de – seculiere – begrafenisplechtigheid voor Cyriel, die zich vorige week in een Amsterdams kanaal van het leven benam. Hij was pas twintig. Het was een ingetogen, waardige, bij momenten indrukwekkende plechtigheid. De ouders brachten geen bruidegom naar het altaar, maar een urne. Op een gegeven ogenblik weerklonk Cyriels muziek, zelf gecomponeerd, door hemzelf vertolkt op de saxofoon. Het werd toen heel stil in de Machariuskerk. Cyriel was een muzikaal talent. Zijn leraren gingen ervan uit dat hem een mooie toekomst wachtte. Een van hen vertelde dat hij zich herinnerde hoe Cyriel een muziekinstallatie demonteerde, ‘op zoek naar het hart van de muziek’. Stil werd het zeer zeker toen Cyriels ouders het woord namen en enkele mooie anekdotes vertelden. Moedig en verstild, getekend. C. vertelde hoe Cyriel, toen hij elf was, vroeg wat dat dan was, de ziel. Zij antwoordde hem dat als je dood gaat, de ziel dat deel van jou is dat naar de hemel gaat. ‘Maar wat ís de ziel?’ drong het kind aan. ‘Dat is iets als je hart, Cyriel. Datgene waarmee je denkt en voelt.’ ‘Ach,’ antwoordde het kind, ‘nu begrijp ik het: de ziel, dat is ons denken, ons leukste, onze verveling.’ T. vertelde over een uitstap naar de zee. De auto was in een file terechtgekomen. Echt zo’n file zoals een file op zijn ergst kan zijn, een die úren stilstaat omdat de snelweg volledig geblokkeerd is. De kinderen hadden hun fantasie laten werken en allerlei spelletjes bedacht. Binnen maar ook buiten de auto. Zij hadden er de andere wachtenden bij betrokken en die hadden dat niet erg gevonden, integendeel. Later bleek Cyriel aan die dag de mooiste herinnering van die zomer te hebben overgehouden. Zijn vader bleek daar nu dankbaar voor: ‘Cyriel heeft ons leren in de file staan. Hij heeft ons geleerd hoe je goed moet wachten.’ Deze ouders hebben net dagen lang in een verschrikkelijke onzekerheid geleefd. ‘Je moet voortdoen met wat je kracht geeft.’ Dat hoorde ik ook tijdens die dienst. Ik zal proberen het te onthouden. ¶ Veel van mijn Facebookcontacten hullen hun profielfoto in de Franse driekleur. Patrick Ghyselen schrijft over die uiting van rouw – want dat is het in de eerste plaats – een stukje. Hij vindt het geen goed idee, omdat de Franse vlag ook de Franse militaire acties in het buitenland dekt. En daarbij vallen óók onschuldige slachtoffers. Ik deel zijn tekst, zonder daar zelf commentaar aan toe te voegen. Een paar uur later blijkt er zich een hele discussie te hebben ontsponnen tussen voor- en tegenstanders. Het voelt vreemd om vast te stellen hoe ook in de gedeelde verontwaardiging en rouw om wat er in Parijs is gebeurd een soort van polarisering intreedt. Het woord ‘cynisme’ valt (met betrekking tot Ghyselens tekst). Ik voel mij door dit verwijt – onrechtstreeks – aangesproken. Maar ik heb de tekst gedeeld omdat ik de vorm waarin we onze verontwaardiging en rouw verpakken uitermate belangrijk vind. Ik heb altijd het woord ‘symboolblindheid’ onthouden waarmee ooit een van mijn filosofieprofessoren indertijd, na het Heizeldrama, het gedrag van voetbalhooligans hekelde. Die gebruikten namelijk symbolen, in casu nazistische, zonder er alle implicaties en connotaties van te onderkennen. Daarom lijken bedachtzaamheid en terughoudendheid in het uiten van verontwaardiging en rouw om de doden van de aanslagen in Parijs mij meer dan op hun plaats. Een vlag is altijd op de een of andere manier besmeurd. Een vlag is altijd ook een banier waarachter legers naar het slagveld trekken. We hebben een minder oorlogszuchtige retoriek nodig. Sommigen hebben dit ook zo begrepen: zij vervingen hun profielfoto door een afbeelding waarop álle vlaggen staan afgedrukt. ¶