maandag 9 november 2015

los ingeslagen 296



In 2006 schreef Piet de Moor: ‘Misschien staat het CD&V nog een leuke verrassing te wachten in de nabije toekomst, want een innige band tussen N-VA en VB lijkt me niet onnatuurlijk, en verrassen zal het me ook niet doen.’ In 2006 waren de N-VA en CD&V nog met elkaar verbonden in het kartel dat, zo zou later blijken, voor de N-VA, toen nog een schier volledig geïmplodeerde Vlaams-nationalistische groupuscule, de opstap vormde naar de 33 procent-partij die zij vandaag is (elke verwijzing naar de jaren dertig berust hier louter op onvrijwillige associaties die vanuit het getal 33 vertrekken). En natuurlijk heeft Piet de Moor gelijk gekregen want de burgemeester van Antwerpen heeft een groot deel van zijn monsterachtige electoraat uit het Vlaams Belang (voorheen Blok; VB) weggezogen – als politieke liposuctie kan dat wel tellen.

Piet de Moor schreef zijn pamflet Brieven aan mijn postbode, Will Tura en Peter Vandermeersch, dat naast het vrij uitvoerige essay ‘De centrale fictie en de geheime agenda van het Vlaams Belang’ vooral uit vlammende en vlijmscherpe open (en nooit beantwoorde) brieven aan toenmalig ‘algemeen hoofdredacteur’ van De Standaard Peter Vandermeersch bestaat, uit verontwaardiging omdat een opiniestuk van hem, waarin hij wees op de gevaren van het op dat ogenblik gevaarlijk groot wordende VB, door De Standaard was geweigerd. Dat opiniestuk werd later door De Morgen opgevist en staat ook in het boek.

De Moor maakt – soms wat drammerig en wat te nadrukkelijk de hyperbool hanterend, maar daarom zeker niet minder pertinent – duidelijk wat totalitarisme is (hij volgt daarbij de analyses van onder meer Hannah Arendt), waarom volgens hem (in 2006) het VB aan die analyse beantwoordt, en wat we te vrezen hebben indien die partij de volledige macht naar zich zou toetrekken. Hij kon in 2006 nog niet weten dat hij zich van vijand vergiste en dat de rol van het VB door een andere partij zou worden overgenomen – maar de analyse is daardoor op zich niet onjuist. De Moor hekelt de apathie en het onvermogen van de ‘democratische’ partijen, en vooral ook de ‘medeplichtigheid’ van de media die, geparalyseerd door de kijk- en leescijferdictatuur, door de commercialisering dus, de facto een megafoon vormen voor de lokroep van het Blok.

In zijn brieven aan Peter Vandermeersch trekt De Moor dan ook flink van leer, met uitspraken als: ‘Het probleem van uw krant is immers dat ze allang geen echte krant meer is, maar alleen nog een simulatie van een krant.’ En elders, ook over De Standaard: ‘Moedwillig heeft ze onder impuls van de algemeen hoofdredacteur, die wellicht door de marketingafdeling wordt opgejaagd, de intellectuele zoektocht naar de waarheid opgegeven. Daarom is De Standaard alleen nog een simulatie van een binnenlandse informatiebron, een zichzelf organiserende oplagemachine zonder enige emancipatorische ambitie, en daardoor een objectieve bondgenoot van het VB.’

In enkele uitspraken van De Moor vind ik overtuigingen terug die ik zelf te pas en waarschijnlijk volgens sommigen nog veel vaker te onpas ventileer. Bijvoorbeeld dat het geleidelijk opkomende totalitarisme het best gedijt in een ‘gedesintegreerd maatschappelijk klimaat’. Cafés spelen daarin een rol: ‘Cafés zijn maatschappelijke snijpunten van publiek en privé, en het is geen toeval dat dictators altijd de cafés willen sluiten.’ Ook het onderwijs is belangrijk, wat De Moor doet zeggen ‘dat het resultaat van de democratisering van het onderwijs de individuele beheersbaarheid van kwaliteit door selectie van de deelnemers had moeten zijn, en niet de algemene toegankelijkheid van de mediocriteit’. Totalitarisme en het globalisme van de grote bedrijven gaan, aldus De Moor, hand in hand: ‘in de wereld van het globalisme worden alle mensen tot consumenten gereduceerd, waardoor minder kapitaalkrachtige en dus minder interessante klanten door de “big spenders” in het nauw worden gedreven. Achter de schermen is overal een soort Gedachtepolitie aan het werk die allang heeft uitgemaakt dat atomiseren de beste methode is om van de hele wereld een commerciële apenplaneet te maken.’

Bij dat laatste citaat kan ik niet anders dan denken aan dat duivelse dwaallicht dat iedereen tegenwoordig voor zich uit houdt en waarin alle ‘klanten’, ook in het gezelschap van anderen (maar die doen precies hetzelfde), voortdurend dingen lijken te vinden die belangrijker zijn dan de verbondenheid die zij op hetzelfde moment bij elkaar zouden kúnnen ervaren.