woensdag 11 november 2015

vierenvijftig 31




4 november 2015

woensdag
 
Ik was nooit eerder in het negentiende arrondissement, dat tussen één en drie uur in de rechterbovenhoek ligt van de klok die Parijs is. We stappen van de wetenschaps- en technologiesite aan de Porte de la Villette zuidwaarts, richting Parc des Buttes-Chaumont. Iets ten oosten daarvan is er een raster van kleine verbindingsstraatjes, de zogeheten Villas die samen het quartier d’Amérique vormen – en het woord Villa slaat hier niet op de huizen, want die zijn veeleer klein (ze werden, leert mijn Guide Michelin, vroeger bewoond door de arbeiders die in de kalkgroeve van de Buttes-Chaumont werkten), maar op die straatjes, en die heten Villa de Bellevue, Villa d’Alsace, enzovoort. Te smal en steil voor auto’s, leiden ze tussen de rijen voormalige arbeiderswoninkjes die allemaal voortuintjes hebben. Vroeger zullen die tuintjes wel open geweest zijn en zullen deze straatjes bijgevolg een vriendelijke uitstraling hebben gehad, met spelende kinderen en nijvere huisvrouwen en vaders die na de dagtaak in de Buttes aan hun pijpen lurkten, maar nu worden ze bijna allemaal met door middel van houten platen en rieten maten dichtgemaakt hekwerk van de steegjes gescheiden. Het gevolg is dat de straatjes niet veel meer dan gangen zijn. Dat maakt een claustrofobische en ongastvrije indruk. Op het einde van een van die steegjes komen we in een bredere straat, waar een joodse school wordt bewaakt door drie zwaarbewapende militairen. Ik vraag me af welk gevoel die speciale behandeling de keppeldragende jongentjes bezorgt. De camouflagekleuren van de para’s steken fel af tegen het oranje en geel van de herfstbladeren. ¶ In de Avenue Simon Bolivar ligt een man languit op het trottoir. Geveld, een arm onnatuurlijk voor zich uit gestrekt, handpalm omhoog – alsof hij al bedelend is omgevallen. Is hij clochard, dakloze, vluchteling, dronkaard of sukkelaar? Of een combinatie van dat alles? Mensen lopen in een boog om hem heen. ‘Moet de politie niet gebeld?’ vraagt S. Ik wuif het weg: die man ligt hier waarschijnlijk elke dag en de mensen die hier wonen, zien hem al niet meer. Overigens, denk je echt dat de politie niet wéét dat hij daar ligt? Maar de vraag is gesteld, en blijft onbeantwoord. Wat doen we met ons knagende geweten wanneer we met dit soort situaties worden geconfronteerd? En ja, het is niet meer ongewoon in het Parijs van 2015: overal zie je bedelaars, sukkelaars, mensen die op de een of andere manier behoeftig zijn en je kunt niet voor hen allemaal zorgen. Onverschilligheid is onvermijdelijk. De achter- of onderkant van de grootstad is de voorbije jaren zichtbaarder geworden en het laat zich raden dat dit gevolgen heeft voor de algemene mentale gezondheid van zowel bewoners als bezoekers. ¶ In het Musée de l’Homme maak ik kennis met een laatste vertegenwoordiger van een volk, en met een van de laatste acht gebruikers van een taal die nog altijd, maar hoelang nog?, wordt gesproken op een eiland in de Pacific. Wellicht zijn ze intussen misschien maar met zeven meer, of zes. Ik zie de overblijfselen van verzonken culturen en verdwenen beschavingen. Meer nog dan over de mens, of over wat de mens is, hoe hij zich verhoudt ten opzichte van zijn soortgenoten, de andere diersoorten, het land, de natuurlijke grondstoffen, zijn overlevingsdrift en de planeet…, gaat dit museum over: de tijd. En bijgevolg: vergankelijkheid. De eerste mensachtigen, de eerste werktuigen, de eerste afbeeldingen op de wand van een grot, het silhouet van een vijfvingerige hand, een talige inscriptie. Zoals er van alles een eerste is, zal er van alles een laatste zijn. Ooit begon het. Ergens. En dan volgenden honderdduizenden jaren van quasi stilstand. Daarna ging het steeds sneller, en die versnelling leidde tot een explosie van ontwikkelingen en verbindingen: de synapsen, axonen, dendrieten en neurotransmitters in het hoofd; de communicatielijnen tussen mensen, naties, culturen; de veroveringstochten en kolonisaties van vreemd gebied. Alles blijkt op een bepaalde manier overdracht van informatie, communicatie. Genen en erfgoed worden doorgegeven. Het bloed raakt vermengd. Maar zover is het nog niet. Ik kijk naar de handbijlen: ruitvormige platte stenen waarvan de rand scherp is gemaakt. Waarmee? Met andere ruitvormige platte stenen allicht. De handbijlmaker bikte stukken weg. De aanwezigheid van regelmatig aangebrachte inkepingen aan de rand van één steen verraadt dat dit mensenwerk is want zo’n toeval komt in de natuur niet voor. (Vraagje: met welk gereedschap werd de eerste handbijl getailleerd?) Vele duizenden jaren later zouden ze nog in je palm passen als je ze zou mogen vastnemen, maar je kunt er niet bij want ze liggen uitgestald in een vitrine, mooi belicht met een ledlichtspotje en voorzien van een nummer waarbij een uitleg past: datum, vindplaats, gebruiksaanwijzing. Hier en daar weigert een technisch snufje dienst, of ontbreekt een onderdeel. De nog maar net ingewijde nieuwe opstelling is al in verval. Tussen de vitrines, waarin verder ook nog millennia oude schedels en skeletten staan en liggen uitgestald, en opgezette dieren of reconstructies van soorten die zijn uitgestorven, schuifelen levende mensen voort. Deze individuen zullen uiteindelijk slechts enkele decennia de tijd krijgen om te worden wat ze zullen geweest zijn... Een zeer didactische video-animatie toont hoe de verschillende beschavingen zich over het wereldspelbord hebben bewogen. Uit Afrika zwermden de nazaten van de eerste mensachtigen uit: naar Azië en van daaruit, over de Beringstraat, tot diep in Amerika, maar ook naar Europa. Vele duizenden jaren later werden West-Europa en China te klein. Beide beschavingscentra werden kolonisators. China hield daar plots mee op – hoe dat kwam, werd mij niet duidelijk. Europa daarentegen ging door en europeaniseerde de hele wereld: globalisering. En dan krijg je al die handelslijnen, migratielijnen, beïnvloedingslijnen, zeevaartroutes, zijderoutes, karavaanroutes – en daar komen later ook nog eens de talloze onzichtbare communicatielijnen bovenop van telegrafie en telefonie en internet, en de vliegtuigverbindingen en de rond de planeet cirkelende satellieten, en dat alles vormt een kluwen dat doet denken aan een net dat over de wereldbol wordt gespannen of aan de aders en zenuwbanen en lucht- en verteringspijpen in het menselijk lichaam waarvan er in een andere vitrine een anatomische doorsnede wordt tentoongesteld en je weet dat het allemaal gedoemd is te vergaan. Zo zal het ook met de planeet gaan want naast het grote videoscherm, dat de wereldgeschiedenis tot samenbalt tot een vijftal minuten van expanderende en inkrimpende en opnieuw expanderende en inkrimpende, en dus pulserende bewegingen, toont een aanvankelijk langzaam aantikkende en uiteindelijk exponentieel versnellende teller hoe de wereldbevolking aangroeit en je weet maar al te goed dat dit niet goed afloopt. De teller wordt een wekker, een aftelapparaat. Ja, dit museum toont niet alleen wat de mens of de mensheid is geweest maar meer nog wat de tijd met mensen doet en dat onze tijd hier, met de onverbiddelijkheid van een natuurwet, op zijn einde loopt. Onze wereld staat, zeker op een kosmische schaal gemeten, op het punt van implosie en niemand kan voorspellen wat er in de plaats komt. Ik stap duizelend van verwondering en weemoed, maar vooral toch ook van de duizelingwekkende afgrond waarin ik even heb gekeken, de Parijse avond in. Aan de overkant van de Seine staat de Eiffeltoren onverbeterlijk optimistisch te fonkelen. Als een nutteloze vuurtoren, want hier zijn geen rotskusten waarop Spaanse galjoenen of Griekse triremen zich te pletter kunnen varen, zwiept hij zijn felle lichtbundels over de miljoenenstad. Hij zal nog wel een tijdje blijven zwiepen. ¶ Op de hotelkamer bekijken we een televisieportret dat van de zanger Renaud weinig heel laat. De tijd van zijn successen (zijn ‘Mistral Gagnant’ werd onlangs door een Frans publiek nog verkozen tot mooiste chanson) keert niet terug want hij vecht al jaren tegen zijn drankverslaving. Je kunt hem niet in opnamestudio’s aantreffen, wel in zijn stamcafé Le Bistrot des Lilas. Nu heeft hij touche met een studentin die een thesis over hem maakte en die daar trots over getuigt. Zijn vorige vrouwen hielden zijn mooie hemelsblauwe ogen voor bekeken. De eerste bezorgde hem het verdriet dat hij nog altijd probeert weg te spoelen. Wat een zielig verhaal. ¶