zaterdag 14 november 2015

wolken 1670-1681



wolkenfragmenten uit Robert Anker, Een soort Engeland

1670
Het is inderdaad een mooie dag, met een strakblauwe lucht waar heldere wolken doorheen zeilen, die veel ruimte openlaten voor de zon. (15)

1671
David holde naar buiten maar het boeket zigeunerinnen was allang ten hemel geworpen door almachtige minnaars en dreef daar weg tussen de wolken, of hun aquarel was uitgewist door de vrouw van de dierenwinkel (…) (29)

1672
Gelukkig is het droog, de zon schijnt zelfs tussen de zeilende wolken door en schittert in het water. (60)

1673
Om haar goed te zien is hert hier naast haar lopend te smal, maar daar arriveren ze al in de kantine waar het enorme veldboeket, met zijn frisse groen, zijn korenbloemen-blauw en toetsen Van Gogh-geel, visioenen oproept, althans bij David toen hij het vanochtend kocht, van strakke weilanden, zwart-witte koeien en ijs-blauwe sloten onder een wolkeloze hemel, een boeket dat hij daar vanochtend heeft neergezet, middenin de kantine op een tafel, en dat nu ooh-mondjes en handenklapjes genereert. (84)

1674
En plotseling – hij kijkt naar buiten, er schuift een helder wit wolkje voor de zon weg – valt hem een beeld in het hart dat hem naar adem doet happen (…) (94)

1675
Met krakende ketting trapt David zich zegen een zoel maar stevig septemberwindje in door de P.C. Hooftstraat richting Vondelpark waar hij zich van de helling af laat uitrijden, zijn ogen weidend over de pastorale tafereeltjes, die theatraal worden uitgelicht als de zon achter de kalm voortschuivende wolken te voorschijn floept. (111)

1676
(…) huppelt het halletje door naar buiten waar een poestig zonnetje uit en aan floept tussen de jagende wolken (…) (122)

1677
De maan breekt door in een wak van wolken en stort zijn hoogglans uit over het IJ, de pannen van een dak en Brians zonnebril. (138)

1678
Het IJ ligt blinkend uitgestrekt naar het oosten waar de dageraad bezig is uit de horizon te kruipen en de paar wolkjes die daar drijven roze aan te stralen. (147)

1679
Kwinkelerende vogels, de zon op de berkenblaadjes, wolkenstapelingen boven de rivier, de eindeloze uiterwaarden met zeventiende-eeuwse koeien erin, en dan zij steeds in de buurt, nee, ze heeft geen vriend, ook geen vriendin, ze is vrij, ja wie niet, juicht het in David, we zijn allemaal vrij verdomme! (186)

1680
Lely, hevig wit met zwarte randen, tegen het egale groen van de dijk, terwijl de velden in de Wieringermeer wegvluchten naar een wazig-blauwe verte en achter de dijk de grijze, witbekopte golfjes van het IJsselmeer aanrollen onder de schoongeblazen hemelkoepel, die nog hier en daar een driftig wit wolkje tolereert, Lely: een teken. (257)

1681
Er staat een stramme wind, die de grote wolken dwars over de stad blaast. (268)