wolkenfragmenten
uit Robert Anker, Een soort Engeland
1670
Het is inderdaad een mooie dag, met een
strakblauwe lucht waar heldere wolken doorheen zeilen, die veel ruimte
openlaten voor de zon. (15)
1671
David holde naar buiten maar het boeket
zigeunerinnen was allang ten hemel geworpen door almachtige minnaars en dreef
daar weg tussen de wolken, of hun aquarel was uitgewist door de vrouw
van de dierenwinkel (…) (29)
1672
Gelukkig is het droog, de zon schijnt
zelfs tussen de zeilende wolken door en schittert in het water. (60)
1673
Om haar goed te zien is hert hier naast
haar lopend te smal, maar daar arriveren ze al in de kantine waar het enorme
veldboeket, met zijn frisse groen, zijn korenbloemen-blauw en toetsen Van
Gogh-geel, visioenen oproept, althans bij David toen hij het vanochtend kocht,
van strakke weilanden, zwart-witte koeien en ijs-blauwe sloten onder een wolkeloze
hemel, een boeket dat hij daar vanochtend heeft neergezet, middenin de kantine
op een tafel, en dat nu ooh-mondjes en handenklapjes genereert. (84)
1674
En plotseling – hij kijkt naar buiten,
er schuift een helder wit wolkje voor de zon weg – valt hem een beeld in
het hart dat hem naar adem doet happen (…) (94)
1675
Met krakende ketting trapt David zich
zegen een zoel maar stevig septemberwindje in door de P.C. Hooftstraat richting
Vondelpark waar hij zich van de helling af laat uitrijden, zijn ogen weidend over
de pastorale tafereeltjes, die theatraal worden uitgelicht als de zon achter de
kalm voortschuivende wolken te voorschijn floept. (111)
1676
(…) huppelt het halletje
door naar buiten waar een poestig zonnetje uit en aan floept tussen de jagende wolken
(…) (122)
1677
De maan breekt door in een wak van wolken
en stort zijn hoogglans uit over het IJ, de pannen van een dak en Brians
zonnebril. (138)
1678
Het IJ ligt blinkend uitgestrekt naar
het oosten waar de dageraad bezig is uit de horizon te kruipen en de paar wolkjes
die daar drijven roze aan te stralen. (147)
1679
Kwinkelerende vogels, de zon op de
berkenblaadjes, wolkenstapelingen boven de rivier, de eindeloze
uiterwaarden met zeventiende-eeuwse koeien erin, en dan zij steeds in de buurt,
nee, ze heeft geen vriend, ook geen vriendin, ze is vrij, ja wie niet, juicht
het in David, we zijn allemaal vrij verdomme! (186)
1680
Lely, hevig wit met zwarte randen, tegen
het egale groen van de dijk, terwijl de velden in de Wieringermeer wegvluchten
naar een wazig-blauwe verte en achter de dijk de grijze, witbekopte golfjes van
het IJsselmeer aanrollen onder de schoongeblazen hemelkoepel, die nog hier en
daar een driftig wit wolkje tolereert, Lely: een teken. (257)
1681
Er staat een stramme wind, die de grote wolken
dwars over de stad blaast. (268)