© Google Street View |
28 oktober 2015
woensdag
Bij het draaien van
een televisieportretje over zijn persoonlijke geschiedenis weigert de schrijver
om met de cameraploeg naar zijn ouderlijke huis te gaan. Hij wil zelfs niet dat
dat huis in beeld komt. Hij vraagt zich bij zichzelf af waarom niet, eigenlijk,
vanwaar die gril. Het heeft met het afscheid te maken, met de laatste keer dat
hij in het huis is geweest, toen hij het, na de dood van zijn moeder, hielp
leeg te maken. Hij herinnert zich dat hij toen een grondig, hyperbewust besef
had van de laatste keer: het was de
laatste keer dat hij die kamers zou betreden, en hij vond het toen al niet
kunnen dat hij er ooit, in welke context ook, zou terugkeren. (Jonathan
Franzen, De kunst van het alleenzijn)
Ik probeer mij te herinneren hoe dit bij mij was, of ik een dergelijk besef heb
gehad. Ik bedoel dan niet bij het verlaten van het huis waar mijn moeder
gestorven is, want met dat huis heb ik nooit een band gehad, maar wel bij het
verlaten van het huis waar ik opgroeide van mijn vierde tot mijn achttiende –
dat was in een tijd toen de tijd nog veel trager liep want de eeuwigheid die ik
er toen doorbracht zou nu, op de schaal van mijn huidige tijdsaanvoelen, maar
een ademtocht zijn. Ik vraag het mij af en kom tot de ontnuchterende
vaststelling dat ik geen herinnering heb aan de laatste keer dat ik in dat huis
ben geweest – en dit maakt dat ik het gevoel krijg dat ook dat, naast zoveel
andere dingen in mijn leven, iets is wat nooit echt en op een mooie manier werd
afgerond. ¶