Ik spoelde de rode emmer om, liet er nieuw, kokendheet
water in lopen en ging verder met de badkamer. Eerst de spiegel met de
geel-bruine aanslag die nauwelijks weg te krijgen was en pas verdween toen ik
een grove schuurspons gebruikte en een mes dat ik uit de keuken had gehaald.
Toen de wasbak, het bad, het raamkozijn erboven, het geribbelde, langwerpige,
smalle raam, daarna de wc-pot, de deur, de drempel en de deurposten. Ten slotte
boende ik de vloer, goot het bijna zwarte sop in de wc en bracht de zak met
afval naar buiten, waar ik een paar minuten bleef staan rondkijken in het
schemerige zomerdonker, dat niet echt donker werd maar meer de indruk wekte
alsof het licht kapot was.
Karl Ove Knausgård, Vader,
353