In 2006 ondernam Frank Albers een reis in het spoor van Jack Kerouac en hij schreef daarover het boek Beatland. Het was toen precies vijftig jaar geleden dat de Amerikaanse auteur zijn alter ego Sal Paradise, het hoofdpersonage van On the Road, een schier eindeloze tocht dwars door de Verenigde Staten had laten maken.
De roman On the Road was in die halve eeuw uitgegroeid tot een van
de cruciale documenten van de zogenaamde beat
generation. On the Road, zo legt
Albers uit, was geschreven volgens een weloverwogen improvisatorisch procedé:
in één geut, associërend, zonder al te veel voorbedachte rade met betrekking
tot de compositie van het geheel. ‘We zien wel waar we uitkomen,’ moet Kerouac
gedacht hebben en door zo te schrijven leek hij zijn reis nog eens over te doen
want doel en bestemming van Sal Paradises zwerftocht zijn toch ook niet altijd
even helder – om het nu maar eens met enige welwillendheid te stellen.
Ik las Op weg (Nederlandse
vertaling John Vandenbergh) op mijn 52ste en dat is natuurlijk veel te laat. Deze
roman gaat over adolescenten, of dan toch in elk geval nog niet echt volwassen
jongvolwassenen, die, niet gehinderd door morele scrupules, een bestemming
zoeken in een bestaan dat zij als zinloos ervaren. Zij improviseren de dagen
aan elkaar, genieten van wat zij op hun weg aantreffen, vermijden het
onaangename, en lijken nog net beschaafd genoeg om niet al te véél brokken te
maken. Uit de notities van Albers valt op te maken dat Kerouac zeker geen
heilige was. Met name vrouwonvriendelijkheid mag hem in elk geval worden
aangewreven. Albers voorziet in dat verband de schone kunne van de titulatuur
‘neukdozen’. Gezien vanuit het perspectief van Kerouacs hoofdpersonage. Toch
geniet Kerouacs roman nu al bijna zes decennia van een hoge status; talrijk
zijn de libertijnen en hippieachtigen die zich erdoor lieten inspireren. Maar
hij fungeerde toch vooral als een bijbel van de m’enfoutistische oervariant van
de rock-‘n-roll: lederen jekkers en vetkuiven en veel be-pop-a-loola, met als keerzijde van de medaille de schijnbaar
onvermijdelijke ongewenste zwangerschappen, een te groot verbruik van allerhande schadelijke stoffen, in
armtierigheid en uitzichtloze sleur wegzakkende huishoudens (krulspelden, Budweiser,
met een sigaret in de bek aan de strijkplank, televisietoestel, jengelend kind
– en dat alles in een veel te klein appartement).
On the Road lijkt
een ontsnappingsroute uit dat soort leven uit te stippelen en voor te
schrijven. Vandaar allicht dat dit boek steeds nieuwe generaties is blijven
aanspreken. Bij mij was het onder de radar gepasseerd en het was een vriend die
mij erop wees dat ik deze omissie moest ongedaan maken.
Ik heb het boek met gemengde gevoelens en matig plezier gelezen. Ja, ik kon wel genieten van de flow waarin het geschreven is, van Sals merkwaardige en toch weer niet zo uitzonderlijke lotgevallen, en van de sound en de couleur locale die zo goed past bij wat ik ken uit de geschiedenis van de vroege rockmuziek en uit de nog grotendeels zwart-witte Amerikaanse fotografie: Robert Frank, William Eggleston, Garry Winogrand. Van zwart-wit gesproken, On the Road is een uitermate blank boek.
En dan is er nu Beatland.
Frank Albers biedt niet alleen lezenswaardige secundaire literatuur over de
schrijver Kerouac en diens roman, zijn boek is zelf ook een reisverhaal
aangezien Albers het de moeite waard vond verslag uit te brengen van zijn reis.
De moeite waard, zeg ik uitdrukkelijk – omdat het niet
evident is. Het is al bij al toch ook weer niet zo’n bijzondere reis – Albers
doet niet eens zijn best om er iets bijzonders van te maken. Hij dwarst in een
luchtgekoeld busje het Noord-Amerikaanse continent, van New York via Chicago en
Denver tot in San Francisco; hij zoekt naar aanknopingspunten met zijn
onderwerp; hij beschrijft wat hij ziet en wat hij daarbij voelt. Het vreemde is
dat je door dit boek te lezen absoluut geen zin krijgt om deze reis zelf ook
eens aan te vatten. Integendeel, het lijkt me de beste ontrading voor lieden
die het romantische idee koesteren om ook eens de Verenigde Staten te doorkruisen.
Albers heeft in de landschappen vooral oog voor de monotonie, en hij lijkt een
speciaal zintuig te hebben voor verval en troosteloosheid. Hij beschrijft de inmiddels
vergane glorie van een land dat op het ogenblik dat Kerouac zijn reis maakte op
het punt stond de hele wereld op sleeptouw te nemen met een ideologie van
voorspoed, vooruitgang en technologische voortvarendheid, en dat daarenboven op
cultureel gebied de bakens uitzette. Daar blijft niet veel van over – en de
situatie van eind 2014 lijkt sinds 2006 alleen maar te zijn verergerd want de
crisis van 2008 heeft daar brokken gemaakt. Komt daarbij dat Albers nauwelijks
verbloemt dat hij zich op zijn reis behoorlijk eenzaam voelt, dat hij niet
bepaald veel chance heeft met zijn ontmoetingen, dat hij ten prooi valt aan
heimwee, dat een behoorlijk aantal geplande activiteiten of ontmoetingen
tegenvallen of op een ontgoocheling uitdraaien, dat hij maar weinig
aanknopingspunten met zijn onderwerp aantreft (de meeste plekken zijn
onherroepelijk veranderd of verdwenen), dat hij niet bepaald veel sympathie
voor het land weet op te brengen en dat hij last heeft van de hitte. Als hij
dan eens steil achterover valt van een landschap, vooral in de Rocky Mountains,
dan is hij niet bij machte daarvan te genieten. Integendeel, hij slaat op de
vlucht voor de onbevattelijke, overweldigende, onmenselijke schoonheid:
In
Bryce Canyon is het nog moeilijker dan in de Rockies om te begrijpen en te
aanvaarden dat niets van deze overrompelende schoonheid ooit is gewild,
gepland, bedacht, gemaakt. Alles wat ik zie straalt een verdachte
onverschilligheid uit.
Ik
vlucht.
Albers beschrijft goed, maar het zijn telkens als het ware
negatieve beschrijvingen, beschrijvingen in negatief: hij beschrijft wat er
niet meer is. Het doet mij denken aan de plek die op het behang zichtbaar
blijft als je er de lijst die er lang heeft gehangen hebt verwijderd. Ik geef
een voorbeeld om dat duidelijk te maken:
‘The
old bus station?’ herhaalt de ene mijn vraag. Hij krabt achter zijn oor en
kijkt zijn maat vragend aan, draait zich om, kijkt naar links, dan naar rechts
– alsof het busstation in zijn geheugen van de ene kant van de stad naar de
andere verspringt. Na enig overleg weten ze het weer: waar nu die
dierenvoedingszaak zit, dat was vroeger het busstation. Ze wijzen me de weg
naar de dierenvoedingszaak. Aan een kruispunt van twee brede, lege lanen ligt
inderdaad een laag, crèmekleurig gebouw waar ‘petfood’ op de gevel staat. De winkel is gesloten, lunchpauze
wellicht. Aan dit allerbanaalste kruispunt nam Sal de bus naar LA, tijdens de
rit ontmoette hij Terry – hier begon een van de meest romantische busritten uit
de twintigste-eeuwse Amerikaanse literatuur. Maar geen spoor daarvan. Geen
bord, geen aandenken, niets. Petfood!
(Zei ik dat Albers goed schreef? Ja, en ik blijf daarbij
want ik vond zijn boek meeslepend en dat kan een boek niet zijn als het niet
goed geschreven is, maar ik stel bij het overtikken van dit citaat toch vast
dat hij hier in de knoop lag met zijn werkwoordkeuze.)
Kerouac en Albers: ik reisde de voorbije maanden in mijn
hoofd door Amerika. Dank je, Tijs!