Doordat gisteren iemand op Facebook er reclame voor had
gemaakt, zat ik deze voormiddag te kijken naar het interview met Jeroen Brouwers op Nederland 1. Ik zou er nooit weet van hebben gehad. Voor weinig
schrijvers zou ik mij deze inspanning getroosten, maar voor Brouwers, toch een
van mijn préférés, maak ik graag een
uitzondering. Naar verluidt komt hij helemaal niet vaak op televisie, en het
evenement had bovendien, vanwege de gevorderde leeftijd en de krakkemikkige gezondheidstoestand
van de geïnterviewde, ook de allure van
een afscheidsgesprek. Het soort interviews, denk je dan, waaruit voor de
televisuele necrologie fragmenten zullen worden geput. Zoals je bij het fotograferen
van oude mensen soms de bijgedachte kunt hebben dat dit misschien het laatste
portret wordt, en dat het mogelijk in aanmerking komt om het doodsprentje op te
sieren.
Het interview verloopt moeizaam. Wim Brands heeft
duidelijk veel respect voor de bejaarde en kortademige schrijver, maar de
bejaarde en kortademige schrijver is stug en vermoeid: hij heeft, zo zegt hij, na
het verschijnen van zijn ‘laatste’ roman Het
hout al een stortvloed aan interviews over zich heen gekregen. Een paar
keer beantwoordt hij een vraag met ‘Lees mijn boek, daar staat het allemaal in’,
maar dan vraagt Brands, die uiteraard zijn publiek te bedienen heeft, beleefd
of het toch mogelijk is het ten behoeve van de kijkers nog eens uit te leggen. Waarop
Brouwers braaf zijn mantraatje opzegt.
Een van de vragen die hij te beantwoorden krijgt, echt
een necrologievraag, is hoe hij tot schrijven gekomen is. ‘Ik wou eerst acteur
worden, maar daar had ik geen talent voor. Dan maar regisseur, maar dat mocht
niet. Dan componist, maar dat bleek te moeilijk. Schilder? Neen, toch maar
niet. Toen dacht ik, laat ik schrijver worden. Daar heb je enkel een papier en
een potlood voor nodig, dat kan iedereen en dus ik ook.’ Een broodjeaapverhaal,
gebracht met een clausiaans aandoende valse bescheidenheid. Brouwers voert een
nummertje op.
Later op de dag staat de radio op terwijl ik aan de afwas
sta. Radio 1, met het programma Touché,
waarin Friedl’ Lesage zeer
verdienstelijk belangrijke cultuurmensen interviewt. Het is, vanwege de
eindejaarsperiode, een compilatie van hoogtepunten uit het voorbije jaar en op
die manier kan het gebeuren dat Jeroen Brouwers ook hier de revue passeert. Dat
moet een van de vele interviews zijn geweest die hem zo vermoeid voor Wim
Brands heeft doen plaatsnemen. Hoe hij tot schrijven is gekomen, vraagt Friedl’
(het afkappingsteken staat echt daar, ik heb het gecontroleerd). ‘Ik wou eerst
acteur worden,’ begint Brouwers, ‘maar daar had ik geen talent voor.’
Enzovoort.
Het interview is een moeilijk genre. Eigenlijk moet de
interviewer maar één ding vermijden, en dat is het soort vragen te stellen die
de geïnterviewde uitputten en een weerzin bezorgen om hoe dan ook in een
dergelijke situatie te belanden, een waarin hij steeds dezelfde vragen met
steeds dezelfde riedels moet beantwoorden. Dat is niet gemakkelijk want welke
vragen moet je als interviewer dan wel stellen? En je moet aan je publiek
denken! En aan het gegeven dat die mens die voor je zit binnenkort misschien
dood is. En dan moet je nu eenmaal aan een schrijver vragen hoe hij tot
schrijven is gekomen.
't Is hoe dan ook een misvatting te denken dat die mensen
iedere keer iets anders te vertellen zullen hebben. En als iemand zo oud en
ziekelijk is, wordt het gênant. Interview zo’n mens dan één keer en verkoop dat
interview aan de verschillende media, denk ik dan. Maar zo werkt het natuurlijk
niet.