Twintig jaar geleden was ik gedurende twee jaar cultuurredacteur
op De Standaard. In die hoedanigheid
schreef ik telkens ik daar de inspiratie voor vond en er niemand van mijn
collega’s zich aandiende een column. Soms, wanneer niemand er zin in had of
wanneer ik weekenddienst had en er niemand anders op de redactie aanwezig was,
was het een verplicht nummer want de kolom die op de linkerkant van de eerste
cultuurbladzijde voor de column was voorbehouden moest nu eenmaal elke dag
ingevuld worden. De eerste van mijn zestig columns die onder de rubriektitel ‘&’
(‘ampersand’) verschenen tussen 17 december 1994 en 5 september 1996 vertonen
nog de sporen van een aarzelende, zijn weg zoekende schrijvershand. Gaandeweg verwierf
ik toch, al zeg ik het zelf, enig vakmanschap. ’t Was hoe dan ook een prettige
en bijzonder leerrijke oefening, ook al omdat de stukjes op maat te schrijven waren. 250 woorden was zowat het streefcijfer. Meer kon niet omdat er geen
plaats voor was, minder al evenmin omdat de lay-out in die tijd nog door een
soort van horror vacui werd gekenmerkt. En in dat gelimiteerde formaat moesten
een verhaal, een observatie, een beschouwing… worden ondergebracht, liefst niet
al te zwaarwichtig en toch met een pointe. Onder andere voor deze stukjes kreeg
ik in 1996 een bronzen medaille van de literatuurprijs van de provincie
West-Vlaanderen! Twintig jaar later dus neem ik ze hier nog eens onder ogen. Ik
laat ze in deze nieuwe rubriek ongewijzigd defileren, zeer benieuwd of ze de
tand des tijds hebben doorstaan.
18 december 2014