vrijdag 26 december 2014

microficties 20



In overeenstemming met de sneeuw

Tien dagen lang ben ik het huis niet uitgekomen. Met moeite sleepte ik me eens om de twee dagen voor een koffie naar de bar aan de boulevard de la Corderie. En ik ging drie keer boodschappen doen bij de kruidenier. Ik ben nogal een misantroop, van mensen word ik moe, alleen al door naar ze te kijken. Ik wilde ze niet eens horen, het was alsof ik mijn oren als met rolluikjes had weten af te sluiten. Ik had de stekker van mijn telefoon uitgetrokken, en ik hoedde mij ervoor om de tv en de radio aan te zetten. Dat die lui maar doorgingen met lachen en lijden, en met uit elkaar te spatten tijdens bombardementen – ik zou de laatste zijn om hen daarvoor te behoeden. En wat mijn familie betreft, ik heb mijn kinderen al jaren niet meer gezien. Mijn ex-vrouw bezorgde me de cheques terug die ik haar opstuurde en liet me voor de rest ferm met rust. Mijn ouders waren waarschijnlijk al overleden, maar aangezien ik al op mijn twintigste alle banden met hen had doorgeknipt, had ik hierover geen zekerheid. Er waren eigenlijk enkel de buren, die me, door dag en nacht weg en weer te lopen en met meubels te schuiven, leken te willen geruststellen met betrekking tot hun gezondheidstoestand, en die me met hun kabaal leken te willen duidelijk maken dat ze nog in leven waren.

– Men beeldde zich in dat ik aan het schrijven was.

Maar in werkelijkheid richtte ik niets uit. Ik hield siësta’s en stond af en toe eens op het balkon om een sigaret te roken. En ik nam vaak een bad. Niet om te mediteren, neen, ik lag erin te weken als een hemd met sausvlekken. Ik observeerde mezelf in de spiegel. Dat was een soortement spektakel waarbij er op de scène niet veel gebeurde, of het zou het geknipper van mijn ogen moeten zijn, of die vreselijke glimlach die verscheen wanneer ik mijn tanden liet zien. Op een avond merkte ik dat er op mijn kloten lange witte haren waren verschenen. Het werd stilaan winter.

– Ik zei tot mezelf dat ik dan toch tenminste in overeenstemming met de sneeuw zou zijn.

Soms stak ik mijn hand in een metalen koffer waarin ik, omdat ik te lamlendig was geweest om ze met het oud papier mee te geven, oude brieven bewaarde, en zwart-witfoto’s die ik ooit, in mijn jonge jaren, zelf ontwikkeld had. Foto’s die ik nam op straat, mensen die met elkaar aan het praten waren, of foto’s van katten en honden, en dan ook nog een reeks overbelichte naakten van een meisje met wie ik in die tijd amoureuze betrekkingen onderhield.

– Tegenwoordig onderhoud ik nog enkel seksuele betrekkingen.

Die zijn zo glansrijk als maar kan voor een man van drieënzestig. Dat wil zeggen, zo catastrofaal dat het voor de vrouwen die zich tot dit spel lenen noodzakelijk is om een verpleegsters- of nonnenziel te hebben.

Bij het sluiten van die koffer bezeerde ik mijn vingers. Ik wapperde tien minuten met mijn handen, en omdat ik door de pijn geen besef had van de tijd die daarbij voorbijging, kwam het me voor dat die tien minuten in mindering werden gebracht op de vierentwintig uur die elke dag duurt. Ik verveelde me, maar als je bang bent om te sterven, heb je nog liever dat de tijd traag voorbijgaat, waarbij je seconde na seconde vermaalt, zoals een vetzak zich verslikt in een hete aardappel.

Régis Jauffret, Microfictions, 777-778 – mijn vertaling