wolkenfragmenten
uit Gustave Flaubert, De kluizenaar en
zijn muze. Brieven aan Louise Colet
1262
Geen wolken, geen zuchtje wind. (25)
1263
Het is het uur van de zuchten, de
verlangens, de herinnering en de hoop, en op die momenten zweeft de gedachte
eenzaam en helder tussen hemel en aarde, zoals die vogels die in de wolken
wonen. (77)
1264
Oh! de woestijn! de woestijn! een Turks
zadel! een bergpas en de adelaar die in een wolk zijn kreet laat horen… (103)
1265
Wanneer je jong bent, laat je je graag
verlokken door deze lichtende figuren waarvan het aureool je heeft getroffen;
je strekt je armen uit om bij hen te komen, je rent naar ze toe… en zij wijken
terug, wijken terug, en stijgen op in hun wolken, ze worden groter,
stralen licht uit en roepen je toe, als Christus tot zijn apostelen, niet te
proberen hen te bereiken. (113)
1266
De liefde is de hemel, zegt men. Maar de
hemel kent wolken, afgezien nog van stormen. (115)
1267
Het had geregend, de vogels begonnen te
zingen en grote, leikleurige wolken joegen langs de hemel. (180)
1268
Ik herinner me de huiveringen die ik
toen kende, de sombere buien en de felle begeertes die met hevige windvlagen in
de touwen floten, en grote, vage verlangens die in het donker rondwervelden als
een zwerm wilde meeuwen in een stormwolk. (267)
1269
Ik heb mijn handen voor mijn ogen
gevouwen en ik heb naar de wolken gekeken. (267-268)
1270
In de wolken kun je de
dauwdruppels die de zon doet opstijgen niet herkennen! (273)
1271
Iets dat zowel fijner is als een wolk
als steviger dan een harnas moet de naturen beschermen die door een kleinigheid
gekweld worden en die bij de geringste aanraking over hun volle lengte
sidderen. (298)