Zijn witte, randloze hoge hoed van gesteven linnen, die
tegelijk voor tulband, slaapmuts of voering van een koningskroon zou kunnen
doorgaan, accentueert het bruinachtige rood van zijn wangen, het metalig
glanzende zwart van zijn dikke, borstelige wenkbrauwen en het gouden bruin van
zijn kleine en pientere oogjes, die speels heen en weer schieten boven zachte
en weldadige vetkussentjes, die de koks in de gaten houden, de ketels
controleren en de bewegingen van de lange lepels volgen.
Joseph Roth, Hotelmens,
50