ATYPISCH
Er schuilt iets pervers in de voetstoots aangenomen gemeenplaats dat
de uitzondering de regel bevestigt. Het systeem recupereert de afwijking en
maakt hem (of haar?) op die manier onschadelijk. Het excentrieke wordt
geneutraliseerd, het abnormale genormaliseerd. Neen, het omgekeerde hoort waar
te zijn: dat de uitzondering de regel ter discussie stelt, doet wankelen,
ondermijnt. En uiteindelijk: dat de uitzondering leidt tot een bijstelling van
de regel en dus tot een nieuwe regel. Die op zijn beurt nieuwe uitzonderingen
zal genereren.
De stelling dat de uitzondering de regel bevestigt is ironisch. Of
cynisch. Wie er zich op beroept, meent het niet. Eigenlijk wil de
regelaanhorige, systeembevestigende gebruiker van de stelling zeggen: de
uitzondering bevestigt de regel voor zover de uitzondering in die bevestiging
meteen ook wordt opgeheven.
Wie zegt dat de uitzondering de regel bevestigt, tolereert in het
beste geval de afwijking, maar ’t is een geval van repressieve tolerantie. In
werkelijkheid wil het systeem helemaal geen uitzonderingen toestaan. Het staat enkel
zichzelf toe.
Maar zo werkt het niet, natuurlijk. Elk systeem heeft, omdat het nu
eenmaal nooit samenvalt met het Al, zijn uitwendigheid. Die bestaan uit andere
systemen, waarvoor het eigen systeem dan weer een uitwendigheid is. Elk
systeem, dat dus geen uitzonderingen duldt (anders zou het geen systeem zijn),
is zelf een uitzondering. Dat kan het maar beter onderkennen. De uitwendigheid
bestaat onder meer ook uit omstandigheden en die kunnen, daar zijn het
omstandigheden voor, veranderen. Een gezond en krachtig systeem is er een dat
daarop kan inspelen, of beter nog, anticiperen.
Daarom moet het systeem altijd tot veranderen bereid zijn. Enkel
progressieve systemen zijn levensvatbaar. Een systeem dat enkel gericht is op
de eigen bestendiging is ten dode opgeschreven want het houdt geen rekening met
de altijd wisselvallige omstandigheden. Een systeem dat zich gedraagt alsof het
Alles is, is uiteindelijk Niets.
Het juiste systeem voorziet met andere woorden altijd ook in de
mechanismen van zijn eigen ondergraving. Het is onvermijdelijk dat de norm voor
het typische wordt uitgeschreven, aangeleerd en opgelegd. Maar deze norm moet
altijd ook ruimte laten voor het atypische. Hij moet zich bewust zijn van zijn
eigen voorlopigheid. Anders kan het systeem waar die norm voor staat niet
ademen. Een systeem dat niet ademt, dat impermeabel is, dat niet in een
osmotische relatie met zijn omgeving staat, is niet levensvatbaar.
Dát is vooruitgang.
Totalitarismen zijn altijd eindig. Totalitarisme is een inherent
contradictorische notie. Onvolledigheid is de norm. En op die norm valt géén uitzondering toe te staan.