‘Madame Annette! (of ook gewoon “Annette”!) Luistert u
eens even. Uw zwarte haar, uw lichtgrijze ogen en uw goudgele huid, wat een
zeldzame creatie van de natuur! Ook al draagt u alleen zijden kousen op woensdag,
uw vrije dag, ook anders is te zien hoe fraai uw benen gevormd zijn, hoe zacht
glooiend uw kuitspieren overgaan in de pezen van uw enkels. Gelooft u maar niet
dat uw smalle heupen, uw platte boezem en uw sterke, door het werk getekende
maar mooie handen verraden dat u niet tot de hogere kringen behoort. U kunt
stellig voor een dame doorgaan, zelfs wanneer u een taak krijgt opgedragen, als
u uw heldere ogen tegelijk gericht houdt op de gast voor u en op de ruimte
achter hem, uw smalle, merkwaardig rode mond (waarvoor u trouwens beter een
lichtere lippenstift kunt gebruiken, gezien uw teint) stevig gesloten als om
elke grofheid af te weren en uw zachte kin een beetje geheven, alsof daar uw
concentratie, maar ook uw hoogmoed resideert. Het lijdt geen twijfel dat u heel
mooi bent, Annette!’
Joseph Roth, Hotelmens,
61