18 mei 2014
dag 20.1
Ik begin om kwart voor zeven op te kramen. Vanavond zou ik –
idealiter – in Lisieux kunnen zijn, dat is al bijna thuis! Ik koop een
croissant in een ontwakend Mayenne, en eet hem pas op in Champéon, waar ik op
een bank op het dorpsplein mijn ontbijt nog wat aanvul met restjes uit de
voorraadtas en een koffie drink in de bar aan de kerk. Ik ben de enige, en
waarschijnlijk ook de eerste klant op deze zondagochtend. De barman is een
halfbloed, we raken vlug aan de praat. Vous
faites du vélo? Ik leg hem uit wat ik doe. ‘U bent al ferm gebruind. Nog
wat meer en u bent even donker als ik!’ Daarmee is de toon gezet: dit is een olijke
kerel. Hij is een jaar of dertig, draagt een gescheurde jeans, zit sportief op
zijn barkruk. En serveert me een lekkere koffie. Hij heeft de zaak nog maar een
week of acht geleden overgenomen, vertelt hij. Hij werkte in de keuken van een
ander, maar wilde nu voor zichzelf werken. Ik zeg hem dat hij moedig is om in
dit gat een café te willen houden. Ik wijs hem op het feit dat zijn zaak niet goed
zichtbaar is vanaf de weg, dat ik er bijna aan was voorbij gereden. En er
passeert hier al zo weinig verkeer. Wordt aan gewerkt, zegt hij. Hij heeft al
een bord op het dak geplaatst, en hij is van plan om aan de burgemeester te
vragen om de bomen die zijn gevel aan het zicht onttrekken wat te mogen
bijknippen. Ja, de mensen accepteren hem hier wel. Het clientèle van de vorige uitbater blijft in
elk geval trouw komen.
Op weg naar Bagnoles valt mij eens te meer het gekwaak van
de kikkers op. Je kunt in de vroege voormiddag geen plas of poel passeren of
het is van datte. Het is blijkbaar het seizoen. Het is obsceen, dat gekwaak.
Waarover zouden ze het hebben, eigenlijk? Ik denk over seks.
Dezelfde vraag stel ik mij wanneer ik, door een bos rijdend,
links een vogel een zanglijn hoor fluiten, die dan rechts, door een andere
vogel uiteraard, identiek wordt overgenomen. In stereo. Waarover gaat dit? Want
dát het ergens over gaat, zoveel is voor mij toch duidelijk. Is dit alleen maar
een jubelend vieren van het in leven zijn en van het voelen stromen van de
levenssappen? Hetzelfde met die eeuwig roekoeënde duiven. Altijd maar herhalen,
altijd maar herhalen. En op de ene camping zingen ze een ander lijntje dan op
de andere? Dan gaat het van: ‘Besta jij nog, beste overbuur?’ ‘Ja, ik besta
nog. En besta jij nog?’ Enzovoort. En waarover heeft de uil het ’s nachts? Die
kreet moet hem toch, als hij jaagt, verraden en zijn prooien alarmeren? Ik
begrijp dat niet. Je kunt toch maar beter stil zijn als je, als uil, aan de
kost wil komen?