donderdag 4 september 2014

tour 141



18 mei 2014

dag 20.1


Ik begin om kwart voor zeven op te kramen. Vanavond zou ik – idealiter – in Lisieux kunnen zijn, dat is al bijna thuis! Ik koop een croissant in een ontwakend Mayenne, en eet hem pas op in Champéon, waar ik op een bank op het dorpsplein mijn ontbijt nog wat aanvul met restjes uit de voorraadtas en een koffie drink in de bar aan de kerk. Ik ben de enige, en waarschijnlijk ook de eerste klant op deze zondagochtend. De barman is een halfbloed, we raken vlug aan de praat. Vous faites du vélo? Ik leg hem uit wat ik doe. ‘U bent al ferm gebruind. Nog wat meer en u bent even donker als ik!’ Daarmee is de toon gezet: dit is een olijke kerel. Hij is een jaar of dertig, draagt een gescheurde jeans, zit sportief op zijn barkruk. En serveert me een lekkere koffie. Hij heeft de zaak nog maar een week of acht geleden overgenomen, vertelt hij. Hij werkte in de keuken van een ander, maar wilde nu voor zichzelf werken. Ik zeg hem dat hij moedig is om in dit gat een café te willen houden. Ik wijs hem op het feit dat zijn zaak niet goed zichtbaar is vanaf de weg, dat ik er bijna aan was voorbij gereden. En er passeert hier al zo weinig verkeer. Wordt aan gewerkt, zegt hij. Hij heeft al een bord op het dak geplaatst, en hij is van plan om aan de burgemeester te vragen om de bomen die zijn gevel aan het zicht onttrekken wat te mogen bijknippen. Ja, de mensen accepteren hem hier wel. Het  clientèle van de vorige uitbater blijft in elk geval trouw komen.

Op weg naar Bagnoles valt mij eens te meer het gekwaak van de kikkers op. Je kunt in de vroege voormiddag geen plas of poel passeren of het is van datte. Het is blijkbaar het seizoen. Het is obsceen, dat gekwaak. Waarover zouden ze het hebben, eigenlijk? Ik denk over seks.

Dezelfde vraag stel ik mij wanneer ik, door een bos rijdend, links een vogel een zanglijn hoor fluiten, die dan rechts, door een andere vogel uiteraard, identiek wordt overgenomen. In stereo. Waarover gaat dit? Want dát het ergens over gaat, zoveel is voor mij toch duidelijk. Is dit alleen maar een jubelend vieren van het in leven zijn en van het voelen stromen van de levenssappen? Hetzelfde met die eeuwig roekoeënde duiven. Altijd maar herhalen, altijd maar herhalen. En op de ene camping zingen ze een ander lijntje dan op de andere? Dan gaat het van: ‘Besta jij nog, beste overbuur?’ ‘Ja, ik besta nog. En besta jij nog?’ Enzovoort. En waarover heeft de uil het ’s nachts? Die kreet moet hem toch, als hij jaagt, verraden en zijn prooien alarmeren? Ik begrijp dat niet. Je kunt toch maar beter stil zijn als je, als uil, aan de kost wil komen?