17 mei 2014
dag 19.5
Ik zoek rustiger wegen op. Het landschap is weids. De
akkerbouw heeft een industriële schaal. Er zijn nagenoeg geen bossen. Af en toe
wat bomen. De weg loopt recht van dorp naar dorp: Saint-Quentin-les-Anges, Mée,
Ampoigné, Laigné… In Marigné-Peuton zie ik een café dat open is en dat is wat
ik zoek want na mijn lunch in een bushokje in l’Hôtellerie de Flée, de eerste
lokaliteit na Segré, snak ik al een tijdje naar koffie.
Een rosse jongeman aan de toog reikt me meteen de hand. Het
ijs is gebroken! Dit is iemand die wil praten. Het gesprek komt snel op gang.
De gebruikelijke reisroutevragen, en dan geef ik wat bevindingen: hoe Frankrijk
in de afgelopen vijfendertig jaar is veranderd, wat daarvan volgens mij de
oorzaak is (de grandes surfaces en
natuurlijk de koopzucht van de mensen), wat de Fransen toch bezielt om al die
mooie huizen in de dorpskernen te laten verkommeren en in de plaats daarvan
zielloze verkavelingen (lotissements)
neer te poten met daarin zielloze huisjes met zielloze tuintjes. De rosse
begrijpt wat ik bedoel en probeert een verklaring te bieden. Die huisjes,
allemaal gelijk, waar ook in Frankrijk, beogen economisch te zijn: geïsoleerd,
makkelijk te verwarmen of koel te houden (met airco natuurlijk), goedkoop in
het onderhoud. Zelf heeft hij een oude woning gerenoveerd. Dat was wat ik
voorstelde: waarom niet al die kloeke en koele en tegelijk toch ook warme
huizen met hun dikke muren in natuursteen niet gewoon renoveren, zodat de
dorpen bewoond blijven en niet worden ontsierd door verkavelingen? Ja, zegt de
rosse, maar weet je, die renovatie heeft mij evenveel gekost als een nieuwe
woning. Je moet het echt willen om het te doen.
De barvrouw, die iets weemoedig uitstraalt, zwijgt, maar
niet op een onvriendelijke manier. Haar dochtertje doet verlegen en hangt aan
haar benen. Twee andere mannen aan de toog mengen zich nu ook in het gesprek.
Ze zijn vooral geïnteresseerd in mijn traject. Ik toon hun mijn landkaartje. Ze
fluiten bewonderend. Ik zeg: Voilà le
moment d’être fier de moi-même! Een vraagt wat de slechtste ervaring was.
Ik vertel over de hotelier van La Gabelle. En de beste ervaring? Ik vertel over
de gîte met het landbouwerskoppel nabij Agen. Maar ik denk nu al, dit café zal
zeker een van de mooiste momenten van de reis blijken te zijn, en ik neem me
voor deze mensen zodra ik thuis ben iets van mij te laten horen.
Ondertussen is het kind ontdooid. Het meisje vraagt waar op
mijn kaart het departement Midi-Pyrenées ligt. Ik toon het haar. Ze zegt dat ze
daarover voor school een werk moet maken. Ik zeg dat ze kan zeggen dat ze in
het café van haar moeder een man heeft ontmoet die daar gefietst heeft. En vélo? C’est pas possible! Ik zeg haar
dat impossible geen Frans is en ook
dat ze maar moet zeggen dat die man in het café van haar moeder dat heeft
gezegd.
Wanneer ik afscheid neem en nog snel, na de toelating te
hebben gevraagd, een foto neem – pour le
bon souvenir – komt de barvrouw mee naar buiten: ze wil toch eens mijn
fiets bekijken. Ze ziet dat mijn waterfles – een groene plastic Perrier-fles –
bijna leeg is en stelt voor hem te vullen. Ik vind dit bijzonder aardig van
haar en zeg haar dat ook. Ze glimlacht – en daar kan ik weer een paar
tientallen kilometer mee verder.
Hiermee is nog maar eens duidelijk geworden dat het idee dat
ik aanvankelijk had om een gasstel en een espressokannetje mee te nemen en
petit-beurrekoekjes, om zoals Michiel Hendryckx keer op keer op verschillende
plekken in Frankrijk een decoratief koffiegebeuren op te voeren, niet zo goed
was: mijn koffiemoment mag dan duurder zijn, ik moet die spullen niet meezeulen
en bovendien zou ik de helft van de contacten die ik op deze reis heb, niet
hebben, om de heel eenvoudige reden dat de meeste gesprekjes die ik voer in
dergelijke cafés plaatsvinden, wanneer ik er kom om een koffie te drinken of
een Orangina.