17 mei 2014
dag 19.4
Plots komt er een eind aan de stilte en de sereniteit. In Segré
is er markt, het opeens drukke verkeer moet er door een flessenhals. Nadat ik
een tomaat en een bundeltje radijzen heb gekocht – dat laatste blijkt een goed
idee: de radijzen smaken hier naar radijs en vormen een welkome afwisseling in
mijn middagmenu – manoeuvreer ik me terug de straat op. Dat is, met zo’n zwaar
beladen fiets, niet altijd een sinecure en ik geef toe, ik ben eerlijk genoeg
om dat te bekennen, het zou gek zijn het te ontkennen, ja wie ben ik om te
zeggen dat er niets van aan is: ik wijk bij dat manoeuvre een tiental
centimeter te veel naar links uit. Het komt me op een agressieve claxonstoot te
staan – en dat is, na de vredige voormiddag en eigenlijk al bijna drie weken
van stil en rustig bestaan, wel even schrikken. En ja, de autobestuurder in
wiens weg ik dus even heb gereden, heeft wellicht door mijn toedoen een halve
seconde verloren. Dat is een feit. Dat kan niet worden ontkend. Hij kan nu een
halve seconde later in de file gaan staan die zich 10 meter voor ons voor het
rode verkeerslicht heeft gevormd. Ik weet niet of het normaal is, misschien
maakt twintig dagen alleen reizen een mens een beetje overgevoelig, maar die uiting
van frustratie en agressiviteit maakt me boos en ook een beetje ongelukkig. Moet
ik nu een psycholoog raadplegen met de vraag hoe het komt dat ik zo snel uit
mijn lood te slaan ben?
Wat verderop, op het eind van de steile klim die
onvermijdelijk is als je Segré wilt verlaten – en waarom zou ik daar blijven? –
doet zich een incident voor met een aanhangwagen. Ik ben net voorbij een afrit
die in een brede zwaai wegleidt van de grote uitvalsweg die ik volg, of ik hoor
achter me een geluid van ijzer op beton. Enfin, dat zeg ik natuurlijk achteraf.
Wat ik hoor, is iets luids, schurends, abnormaals. Iets wat ook abrupt ophoudt.
Ik ben volop aan het klimmen met zo’n 5 per uur en dan is het moeilijk om
achterom te kijken zonder je lijn te verlaten. Ik doe het toch en zie een auto
stilstaan op die afrit, met achter zich een aanhangwagen op zijn kant. Te snel
de bocht ingegaan. De aanhangwagen wilde middelpuntvliedend uit de bocht maar
dat ging natuurlijk niet want het eigene van aanhangwagens is natuurlijk dat ze
ergens aan vasthangen. Een man, natuurlijk een man, stapt uit zijn auto.
Sigaret bungelend tussen de lippen. Hij meet de schade op. Ik keer terug om te
zien of ik hem van dienst kan zijn. Twee vrouwen, die inmiddels elk in op de
plek des onheils uit hun auto zijn gestapt, hebben blijkbaar hetzelfde gedacht:
laten we die man helpen. Ik steek een handje toe bij het terug op zijn wielen
plaatsen van het vehikel. Er is schade aan het aanhangsysteem. De man wil zo
snel mogelijk weg, zoveel is duidelijk. Hij dankt de twee vrouwen. Mij ziet hij
niet staan, terwijl ik nochtans de enige ben die hem echt geholpen heeft; ja,
ik ben daartoe zelfs een eind lastig klimmen teruggekeerd. Elk stapt in zijn
wagen, en ik keer terug naar mijn streven om het niet zo vriendelijke Segré voorgoed
achter mij te laten en om achter de top van de helling nieuwe ervaringen op te
doen.